ECLI:NL:CRVB:2013:535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
11-6656 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieontheffing en rechtsherstel van een majoor bij de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een majoor bij de Koninklijke Marechaussee, die ontheven is uit zijn functie vanwege onvoldoende beheersing van de Franse taal. De appellant, die werkzaam was als liaisonofficier in Parijs, heeft tegen deze ontheffing geprocedeerd. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder geoordeeld dat de commandant niet in redelijkheid tot de ontheffing had kunnen komen, omdat er geen bewijs was dat de beheersing van het Frans een onderwerp van gesprek was bij de aanstelling van de appellant. De commandant werd opgedragen om rechtsherstel te bieden, wat resulteerde in een nieuwe functie en een financiële compensatie van € 5000,-. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de commandant voldoende rechtsherstel heeft geboden, ondanks dat de aangeboden functie niet in de directe omgeving van de appellant was. De Raad oordeelt dat de commandant in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de appellant een functie aan te bieden die niet direct aansluit bij zijn eerdere functie in Parijs. De financiële claims van de appellant, waaronder gederfd spaaroverschot en belastingvoordelen, worden door de Raad afgewezen, omdat deze niet als daadwerkelijk geleden schade kunnen worden aangemerkt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

11/6656 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
5 oktober 2011, 11/866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
De Commandant Koninklijke Marechaussee (commandant)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft aanvankelijk plaatsgevonden door een enkelvoudige kamer op 10 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.F. Adolf. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema-Westerhof en mr. S.M. Diekstra. Het onderzoek ter zitting is geschorst en de zaak is doorverwezen naar een meervoudige kamer. Appellant heeft zijn gestelde schade nader schriftelijk onderbouwd. De commandant heeft hier schriftelijk op gereageerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Adolf en zijn echtgenote [naam echtgenote appellant]. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellant was als majoor bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar) werkzaam in de functie van liaisonofficier Kmar met plaats van tewerkstelling Parijs. Bij besluit van
27 januari 2010, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 26 mei 2010, is appellant met ingang van 1 februari 2010 uit zijn functie ontheven vanwege onvoldoende beheersing van het Frans.
1.2. De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van
25 augustus 2010 geoordeeld dat de commandant niet in redelijkheid tot deze functieontheffing heeft kunnen komen, omdat niet gebleken is dat de beheersing van het Frans bij de plaatsing van appellant een onderwerp is geweest en evenmin is gebleken dat appellant verder is aangesproken op en ondersteund bij - de verbetering van - zijn beheersing van de Franse taal. De voorzieningenrechter heeft het beroep van appellant tegen het besluit van
26 mei 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de commandant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in zijn uitspraak is overwogen. Daarbij dient de commandant met name in te gaan op de vraag hoe appellant rechtsherstel kan worden geboden, aangezien de functie van appellant inmiddels aan een ander is toegewezen en van terugplaatsing van appellant in zijn oude functie geen sprake meer kan zijn.
1.3. Ter uitvoering van de uitspraak van 25 augustus 2010 heeft de commandant op
21 december 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. Daarbij heeft de commandant overwogen dat getracht is een passende functie voor appellant te vinden. Dit heeft geresulteerd in toewijzing van een functie in de rang van majoor bij de Directie Operaties met ingang van 1 november 2010. Daarnaast heeft de commandant appellant met toepassing van artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Amar) een bedrag van € 5000,- toegekend, als financiële genoegdoening voor het feit dat appellant niet meer kan terugkeren naar zijn functie in Parijs, en als tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een auto, die als gevolg van het niet kunnen terugkeren naar Parijs niet belastingvrij kon worden aangeschaft.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij - kort samengevat - overwogen dat uitsluitend het aan appellant geboden rechtsherstel in het geding is. Wat betreft de aan appellant aangeboden functie heeft de rechtbank overwogen dat zij de commandant na een schorsing van het onderzoek ter zitting in de gelegenheid heeft gesteld te bezien of met het oog op rechtsherstel een andere functie aan appellant kon worden aangeboden waarin appellant zich meer thuis voelt. Aanvankelijk heeft de commandant bij brief van 30 mei 2011 bericht dat onderzoek geen functie voor appellant had opgeleverd. Vervolgens is op 21 juni 2011 de functie [functie] te [vestigingsplaats] (bij [O.]) aangeboden. Bij brief van 26 juli 2011 heeft appellant gesteld dat deze functie te laat is aangeboden en onder andere vanwege de reistijd niet als passend en niet als rechtsherstel is te beschouwen. De rechtbank heeft echter geen grond gezien voor het oordeel dat de commandant op dit punt onvoldoende rechtsherstel heeft geboden of zich daartoe onvoldoende heeft ingespannen. Wat betreft het financiële deel van het rechtsherstel heeft de rechtbank geen grond gezien voor toekenning van de door appellant gestelde extra schadeposten.
3.1.
In hoger beroep voert appellant nogmaals aan, dat de hem aangeboden functies onvoldoende rechtsherstel boden. Ook financiëel is hem onvoldoende rechtsherstel geboden. In zijn nadere schadeopgave betoogt appellant dat hem bedragen toekomen van € 50.000,- wegens gederfd spaaroverschot buitenlandtoelage, € 8.750,- wegens gemiste vrijstelling van BPM en BTW voor de door hem in Nederland, in plaats van in Frankrijk, aangeschafte tweede auto, en € 3.277,- wegens gemaakte reiskosten [woonplaats]-Parijs om na zijn functieontheffing zijn post af te handelen en de inboedel te controleren die nog gedeeltelijk in Parijs stond.
3.2.
De commandant heeft gemotiveerd verweer gevoerd en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank en anders dan appellant is de Raad van oordeel, dat bij de beoordeling van het geboden rechtsherstel mede mag worden betrokken de op 21 juni 2011 aan appellant aangeboden functie [functie] te [vestigingsplaats]. Weliswaar vond deze aanbieding plaats enige weken na het verstrijken van de termijn die de rechtbank gesteld had, maar er was in dit geval geen sprake van een aan een strikte termijn gebonden resultaatsverplichting, maar van een door de rechtbank aan de commandant geboden gelegenheid. Dat de commandant, hoewel hij op 30 mei 2011 had bericht dat hij er niet in geslaagd was een andere functie aan te bieden, niettemin is doorgegaan met zoeken, en vervolgens korte tijd daarna alsnog met een aanbieding kwam, was een handelen in de geest van de geboden gelegenheid, waardoor appellant bovendien in beginsel werd gebaat.
4.2.
De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank, dat de functie te [vestigingsplaats] in de gegeven omstandigheden in redelijkheid aan appellant kon worden aangeboden en dat hem daarmee - mede gelet op de functie van Beleidsmedewerker Taakveld Rechtshandhaving die al aan appellant was toegewezen - op dit punt toereikend rechtsherstel is geboden. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat geregelde functiewisseling en toewijzing van functies met een zekere reisafstand nu eenmaal inherent is aan het ambt van militair, en dat het feit dat appellant ten onrechte is ontheven uit een functie in Parijs waar hij op loopafstand van zijn werk woonde, dit niet anders maakt. De commandant heeft daarbij voldoende aannemelijk gemaakt, dat er - althans in de periode waarin de commandant zocht naar een functie die rechtsherstel moest bieden - in de directe woonomgeving van appellant geen passende functies te vervullen waren, mede tegen de achtergrond van het beleid om bepaalde functies niet meer te vullen. Dat naderhand is besloten bepaalde functies toch weer - tijdelijk - te vullen is een omstandigheid die bij de beoordeling van het geboden rechtsherstel buiten beschouwing moet blijven.
4.3.
Met betrekking tot het financiële deel van het rechtsherstel vat de Raad het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak aldus op, dat de commandant en de rechtbank geoordeeld hebben dat de gestelde schadeposten niet in aanmerking komen voor (volledige) vergoeding vanwege de onrechtmatige functieontheffing, maar dat volstaan mocht worden met de verstrekte schadeloosstelling naar billijkheid op grond van artikel 115 van het Amar.
4.4.
Appellant stelt dat hij van de buitenlandtoelage ten bedrage van laatstelijk € 2.655,90 per maand ongeveer € 2.000,- per maand kon sparen tijdens zijn verblijf in Parijs. Nu hij buitenlandtoelage is misgelopen van 1 augustus 2010 tot het moment van zijn functioneel leeftijdsontslag per 1 september 2012, 25 maanden derhalve, stelt hij aanspraak te hebben op een bedrag van € 50.000,-. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. De commandant heeft met juistheid gesteld dat de buitenlandtoelage, bestaande uit een koopkracht-, een verblijfs- en een verplaatsingscomponent, bedoeld is voor in het buitenland te maken extra kosten, en dat nu appellant niet langer geconfronteerd wordt met de extra kosten van een verblijf buiten Nederland, hij derhalve die toelage niet meer nodig had. De Raad deelt het oordeel dat het appellant vrijstond om de buitenlandtoelage - in afwijking van de bedoeling - hoofdzakelijk voor spaardoeleinden te gebruiken, maar dat deze keuze hem geen aanspraak geeft op de gederfde spaarwinst die het gevolg was van de ontheffing uit zijn functie.
4.5.
Appellant stelt dat hij € 8.750,- belastingvoordeel is misgelopen, nu hij niet in Frankrijk, maar in Nederland een nieuwe auto heeft moeten aanschaffen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel, dat de commandant betekenis heeft mogen toekennen aan de omstandigheid, dat de aanschaf van deze auto pas heeft plaatsgehad nadat appellant was ontheven van zijn functie. Appellant was dus ten tijde van het onrechtmatige ontheffingsbesluit nog geen koopverplichting aangegaan, zodat het belastingvoordeel voor hem op dat moment niet meer dan een toekomstige winstmogelijkheid was. Het teloorgaan van zo’n toekomstige winstmogelijkheid is voor het recht op schadevergoeding niet gelijk te stellen met een daadwerkelijk geleden verlies. Met de door de commandant verstrekte tegemoetkoming naar billijkheid van € 1.500,-, als onderdeel van het toegekende totaalbedrag van € 5.000,-, is appellant dan ook niet tekortgedaan.
4.6.
De door appellant gevraagde reiskosten tot een bedrag van € 3.277,- komen naar het oordeel van de Raad niet voor vergoeding in aanmerking. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hier om noodzakelijk gemaakte kosten gaat, die een rechtstreeks gevolg zijn van de onterechte overplaatsing. Met name is niet gebleken dat het onvermijdelijk was om een deel van het meubilair nog een aantal maanden na de overplaatsing in het Parijse appartement te laten staan, en - in verband hiermee - tweewekelijks naar Parijs te rijden om de inboedel te controleren; ook voor de afhandeling van de post had een minder omslachtige methode kunnen worden gekozen. De Raad merkt hierbij nog op dat appellant, zoals uit zijn schadeopgave is op te maken, nog tot 1 augustus 2010 buitenlandtoelage heeft ontvangen, waarin een verplaatsingscomponent is begrepen.
4.7.
De commandant heeft de door hem toegekende financiële vergoeding van € 5.000,- voor rechtsherstel toegelicht door te verwijzen naar de door de Raad gehanteerde maatstaven in zijn uitspraak van 12 maart 2009, LJN BH7751. Evenals in die uitspraak is geschied, heeft de commandant € 1.000,- toegekend voor de wijze waarop appellant is behandeld, alsmede
€ 1.000,- per jaar voor gederfd woongenot en arbeidsvreugde in Parijs. Dit bedrag is, zoals in
4.5
is vastgesteld, met € 1.500,- naar boven afgerond als tegemoetkoming voor het gemiste belastingvoordeel bij de aanschaf van een auto. De Raad is van oordeel dat de commandant gelet op artikel 115 van het Amar in redelijkheid met deze toekenning heeft kunnen volstaan.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2013.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.K. Dekker

HD