4De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Met de rechtbank en anders dan appellant is de Raad van oordeel, dat bij de beoordeling van het geboden rechtsherstel mede mag worden betrokken de op 21 juni 2011 aan appellant aangeboden functie [functie] te [vestigingsplaats]. Weliswaar vond deze aanbieding plaats enige weken na het verstrijken van de termijn die de rechtbank gesteld had, maar er was in dit geval geen sprake van een aan een strikte termijn gebonden resultaatsverplichting, maar van een door de rechtbank aan de commandant geboden gelegenheid. Dat de commandant, hoewel hij op 30 mei 2011 had bericht dat hij er niet in geslaagd was een andere functie aan te bieden, niettemin is doorgegaan met zoeken, en vervolgens korte tijd daarna alsnog met een aanbieding kwam, was een handelen in de geest van de geboden gelegenheid, waardoor appellant bovendien in beginsel werd gebaat.
4.2.De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank, dat de functie te [vestigingsplaats] in de gegeven omstandigheden in redelijkheid aan appellant kon worden aangeboden en dat hem daarmee - mede gelet op de functie van Beleidsmedewerker Taakveld Rechtshandhaving die al aan appellant was toegewezen - op dit punt toereikend rechtsherstel is geboden. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat geregelde functiewisseling en toewijzing van functies met een zekere reisafstand nu eenmaal inherent is aan het ambt van militair, en dat het feit dat appellant ten onrechte is ontheven uit een functie in Parijs waar hij op loopafstand van zijn werk woonde, dit niet anders maakt. De commandant heeft daarbij voldoende aannemelijk gemaakt, dat er - althans in de periode waarin de commandant zocht naar een functie die rechtsherstel moest bieden - in de directe woonomgeving van appellant geen passende functies te vervullen waren, mede tegen de achtergrond van het beleid om bepaalde functies niet meer te vullen. Dat naderhand is besloten bepaalde functies toch weer - tijdelijk - te vullen is een omstandigheid die bij de beoordeling van het geboden rechtsherstel buiten beschouwing moet blijven.
4.3.Met betrekking tot het financiële deel van het rechtsherstel vat de Raad het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak aldus op, dat de commandant en de rechtbank geoordeeld hebben dat de gestelde schadeposten niet in aanmerking komen voor (volledige) vergoeding vanwege de onrechtmatige functieontheffing, maar dat volstaan mocht worden met de verstrekte schadeloosstelling naar billijkheid op grond van artikel 115 van het Amar.
4.4.Appellant stelt dat hij van de buitenlandtoelage ten bedrage van laatstelijk € 2.655,90 per maand ongeveer € 2.000,- per maand kon sparen tijdens zijn verblijf in Parijs. Nu hij buitenlandtoelage is misgelopen van 1 augustus 2010 tot het moment van zijn functioneel leeftijdsontslag per 1 september 2012, 25 maanden derhalve, stelt hij aanspraak te hebben op een bedrag van € 50.000,-. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. De commandant heeft met juistheid gesteld dat de buitenlandtoelage, bestaande uit een koopkracht-, een verblijfs- en een verplaatsingscomponent, bedoeld is voor in het buitenland te maken extra kosten, en dat nu appellant niet langer geconfronteerd wordt met de extra kosten van een verblijf buiten Nederland, hij derhalve die toelage niet meer nodig had. De Raad deelt het oordeel dat het appellant vrijstond om de buitenlandtoelage - in afwijking van de bedoeling - hoofdzakelijk voor spaardoeleinden te gebruiken, maar dat deze keuze hem geen aanspraak geeft op de gederfde spaarwinst die het gevolg was van de ontheffing uit zijn functie.
4.5.Appellant stelt dat hij € 8.750,- belastingvoordeel is misgelopen, nu hij niet in Frankrijk, maar in Nederland een nieuwe auto heeft moeten aanschaffen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel, dat de commandant betekenis heeft mogen toekennen aan de omstandigheid, dat de aanschaf van deze auto pas heeft plaatsgehad nadat appellant was ontheven van zijn functie. Appellant was dus ten tijde van het onrechtmatige ontheffingsbesluit nog geen koopverplichting aangegaan, zodat het belastingvoordeel voor hem op dat moment niet meer dan een toekomstige winstmogelijkheid was. Het teloorgaan van zo’n toekomstige winstmogelijkheid is voor het recht op schadevergoeding niet gelijk te stellen met een daadwerkelijk geleden verlies. Met de door de commandant verstrekte tegemoetkoming naar billijkheid van € 1.500,-, als onderdeel van het toegekende totaalbedrag van € 5.000,-, is appellant dan ook niet tekortgedaan.
4.6.De door appellant gevraagde reiskosten tot een bedrag van € 3.277,- komen naar het oordeel van de Raad niet voor vergoeding in aanmerking. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hier om noodzakelijk gemaakte kosten gaat, die een rechtstreeks gevolg zijn van de onterechte overplaatsing. Met name is niet gebleken dat het onvermijdelijk was om een deel van het meubilair nog een aantal maanden na de overplaatsing in het Parijse appartement te laten staan, en - in verband hiermee - tweewekelijks naar Parijs te rijden om de inboedel te controleren; ook voor de afhandeling van de post had een minder omslachtige methode kunnen worden gekozen. De Raad merkt hierbij nog op dat appellant, zoals uit zijn schadeopgave is op te maken, nog tot 1 augustus 2010 buitenlandtoelage heeft ontvangen, waarin een verplaatsingscomponent is begrepen.
4.7.De commandant heeft de door hem toegekende financiële vergoeding van € 5.000,- voor rechtsherstel toegelicht door te verwijzen naar de door de Raad gehanteerde maatstaven in zijn uitspraak van 12 maart 2009, LJN BH7751. Evenals in die uitspraak is geschied, heeft de commandant € 1.000,- toegekend voor de wijze waarop appellant is behandeld, alsmede
€ 1.000,- per jaar voor gederfd woongenot en arbeidsvreugde in Parijs. Dit bedrag is, zoals in
4.5is vastgesteld, met € 1.500,- naar boven afgerond als tegemoetkoming voor het gemiste belastingvoordeel bij de aanschaf van een auto. De Raad is van oordeel dat de commandant gelet op artikel 115 van het Amar in redelijkheid met deze toekenning heeft kunnen volstaan.