In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het bezwaar was gericht tegen een schuld die appellante had, welke voortvloeide uit eerder genomen besluiten. De Minister had in een besluit van 6 februari 2012 meegedeeld dat appellante een schuld had van € 883,27 en dat zij deze schuld maandelijks moest aflossen. Appellante stelde dat haar terugbetalingsverplichting verviel omdat zij een BBL-diploma had behaald. De Minister behandelde deze brief als een bezwaarschrift, maar de Raad oordeelde dat het bezwaar niet ontvankelijk was. De Raad concludeerde dat het besluit van 6 februari 2012 slechts een herhaling was van een eerder besluit van 6 maart 2010 en derhalve niet als een nieuw besluit kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2012 niet-ontvankelijk. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 20,= en werd bepaald dat de Minister het gestorte recht van € 146,= aan appellante moest vergoeden.