ECLI:NL:CRVB:2013:3005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
13-4221 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de beslissing van het Uwv voldoende waren. Appellante stelde dat het Uwv geen onderzoek had gedaan naar de gevolgen van haar tinnitus, wat volgens haar leidde tot een onzorgvuldige besluitvorming.

De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellante had geen objectieve medische informatie overgelegd die haar stelling kon onderbouwen dat zij op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad bevestigde dat het Uwv in beginsel mag uitgaan van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan die bevindingen. Aangezien appellante geen rapport van een regulier medicus had overgelegd, werd haar hoger beroep ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door voorzitter I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 19 december 2014.

Uitspraak

13/4221 WIA
Datum uitspraak: 19 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 juni 2013, 13/77 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.H. van der Kolk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat zij met ingang van 9 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 17 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellante. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat die verzekeringsarts, uitgaande van de diagnose tinnitus, helder en overtuigend uiteen heeft gezet waarom een “begripvolle omgeving” voor appellante medisch niet is geïndiceerd. Voorts overweegt de rechtbank dat appellante geen objectief medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij op de datum in geding, 9 oktober 2012, meer medisch beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Het bestreden besluit berust daarom op een toereikende medische grondslag.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat, nu er door het Uwv geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van tinnitus, het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Voorts heeft zij gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat haar tinnitusklachten zijn onderschat en dat zij in verband met die klachten in arbeid op een “begripvolle omgeving” aangewezen is. Zij heeft langdurige periodes van ziekte gekend tijdens haar laatste werk door de tinnitus of daaruit voortvloeiende psychische beperkingen.
3.1.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn voor een groot deel een herhaling van hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
4.2.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, om de door appellante gegeven reden dat door het Uwv ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan naar haar klachten als gevolg van tinnitus. Blijkens de gedingstukken van verzekeringsgeneeskundige aard is appellante door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht en hebben die artsen over hun bevindingen met betrekking tot de beperkingen, voortvloeiend uit de tinnitusklachten - naar uit de gedingstukken blijkt gedegen - gerapporteerd. Terecht is de rechtbank van oordeel dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellante als weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 19 november 2012 (FML). Evenals de rechtbank wijst de Raad er op dat het Uwv in beginsel mag uitgaan van de onderzoeksbevindingen van deze verzekeringsartsen, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan die bevindingen. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 9 september 2011 (zie: ECLI:NL:CRVB:2011:BS1122) heeft overwogen, is voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een medische beoordeling inhoudelijk onjuist zou zijn in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk. Appellante heeft een dergelijk rapport - ook in hoger beroep - niet overgelegd. Ook met betrekking tot de psychische klachten en de gestelde vele ziekmeldingen heeft appellante geen stukken overgelegd.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van die FML zijn de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 12 december 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de aan die functies verbonden belastende factoren en de door die arbeidskundige gegeven uitvoerige toelichting - in medisch opzicht geschikt voor appellante. Niet gezegd kan worden dat de rechtbank bij het vormen van dit oordeel heeft miskend dat de klachten van appellante als gevolg van tinnitus door het Uwv zijn onderschat. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank onder overweging 4.3 van de aangevallen uitspraak daarover heeft overwogen. Dit betekent eveneens dat er geen sprake is van strijd met
artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Aaliouli

NW