ECLI:NL:CRVB:2013:3003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
12-6074 Wajong-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een Wajong-uitkering en de noodzaak voor een nieuwe FML

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 29 november 2013, wordt de weigering van de toekenning van een Wajong-uitkering aan betrokkene besproken. Betrokkene, geboren in 1989, had op 26 november 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd op basis van de conclusie dat hij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het bezwaar van betrokkene tegen deze beslissing gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag berust. De Raad geeft aan dat er een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden opgesteld, waarin de beperkingen van betrokkene worden vastgelegd, zoals deze door de deskundige D.P. Ravelli zijn vastgesteld in zijn rapporten van 23 december 2011 en 5 april 2012. De Raad benadrukt dat de deskundige een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd naar de beperkingen van betrokkene, die voortkomen uit een combinatie van ADHD, een autisme spectrum stoornis en een cannabisverslaving. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad.

Uitspraak

12/6074 Wajong-T
Datum uitspraak: 29 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2012, 10/6044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Namens betrokkene heeft mr. Y. Reichardt, een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellant heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Voor betrokkene is mr. Reichardt verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren [in]1989, heeft op 26 november 2009 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft appellant bij besluit van 2 juli 2010 geweigerd aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wajong toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat betrokkene voor minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 9 november 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 juli 2010, onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 23 september 2010 en van de bezwaararbeidsdeskundige F.A. Meindersma van 5 november 2010, ongegrond verklaard.
2.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming de psychiater D.P. Ravelli als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de psychische gezondheidstoestand van betrokkene. In het rapport van 23 december 2011 heeft Ravelli te kennen gegeven zich niet geheel te kunnen verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren (ten aanzien van de aspecten vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, emotionele problemen van anderen hanteren). Ravelli heeft zijn standpunt gehandhaafd na het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts en heeft geoordeeld dat de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies niet zonder meer geschikt geacht kunnen worden voor betrokkene.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de deskundige of aan de zorgvuldigheid waarmee dit tot stand gekomen is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat Ravelli na het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts zijn standpunt uitvoerig en naar behoren heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft eveneens geen aanleiding gezien om het standpunt van het Uwv te volgen dat de deskundige zich niet had mogen uitlaten over de geduide functies. Deze beoordeling is niet uitsluitend voorbehouden aan de arbeidsdeskundige, nu het om medische aspecten gaat met betrekking tot de belastbaarheid van betrokkene.
3.
Appellant heeft zich, kort samengevat, in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het rapport van Ravelli intern inconsistent is en dat Ravelli buiten zijn specifieke vakgebied en deskundigheid is getreden door op basis van de omschrijving over de geselecteerd functies vast te stellen dat deze voor betrokkene niet passend zijn. Voorts acht appellant het onjuist dat Ravelli niet gereageerd heeft op het verzoek van de bezwaarverzekeringsarts tot nadere precisering van zijn bevindingen en gegevens.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het rapport van 23 december 2011 is Ravelli tot de conclusie gekomen dat betrokkene ten tijde van de datum in geding beperkingen had in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Deze beperkingen komen voort uit een combinatie van ADHD, een autisme spectrum stoornis (Asperger) en een verslaving aan cannabis. Onderliggend is sprake van een PTSS door jarenlange mishandeling door betrokkenes broer en pesten op school. Ravelli heeft te kennen gegeven dat betrokkene, gezien de forse concentratiestoornissen die voortkomen uit de ADHD en mogelijk ook het slaaptekort, beperkt tot sterk beperkt is op de onderdelen vasthouden van aandacht, verdelen van aandacht en herinneren. Voorts is betrokkenes vermogen om emotionele problemen van anderen te hanteren sterk beperkt, ten gevolge van een beperkt inlevingsvermogen, het niet kunnen inschatten van de bedoelingen van de ander en het niet kunnen overzien van het effect van eigen gedrag of het nalaten daarvan. Naar het oordeel van Ravelli ligt in het voorgaande besloten dat betrokkene niet of onvoldoende voldeed aan de vereisten die gelden voor de functies die betrokkene geacht wordt te kunnen vervullen.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat de rechtbank in dit geval terecht geen aanleiding heeft gezien van dit uitgangspunt af te wijken. Het rapport van Ravelli geeft blijk van een deugdelijk onderzoek naar de beperkingen van betrokkene. Ravelli heeft deze beperkingen duidelijk herleid naar medische stoornissen die bij betrokkene aanwezig zijn geweest op de datum in geding. Voorts is Ravelli in zijn reactie van 5 april 2012 uitgebreid ingegaan op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 1 februari 2012 en heeft daarbij de conclusie getrokken dat de bezwaarverzekeringsarts zich kan vinden in de omschrijving van de beperkingen, echter niet in de vertaling naar de ongeschiktheid voor de geduide functies. In antwoord hierop heeft Ravelli opnieuw te kennen gegeven dat betrokkene onvoldoende onderscheid kan maken tussen - of prioriteit kan toekennen aan - de diverse prikkels die de arbeidssituatie genereert. In verband met diens medisch-psychiatrische toestand kan betrokkene alleen in een omgeving functioneren waarin hij zich kan afschermen voor andere prikkels dan die de instructie- dan wel de verdere arbeidssituatie oproepen. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. De conclusie van Ravelli, dat betrokkene niet in staat is de functies te vervullen die door de arbeidsdeskundige zijn geduid, berust op een beoordeling van de medische situatie van betrokkene daarbij terecht uitgaande van de omschrijving van de geselecteerde functies. Mede gelet op de uitvoerige reactie van Ravelli op de kritiek van de bezwaarverzekeringsarts acht de Raad een nadere precisering van zijn bevindingen niet noodzakelijk.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2, kan met de rechtbank worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een juiste medische grondslag. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. Om te kunnen komen tot finale beslechting van het geschil ziet de Raad thans aanleiding om appellant opdracht te geven een nieuwe FML op te stellen, waarin de beperkingen van betrokkene worden vastgelegd zoals deze door de deskundige Ravelli, volgens diens rapporten van 23 december 2011 en 5 april 2012, van toepassing worden geacht en, zo nodig in overleg met de bezwaararbeidsdeskundige, te bezien wat dit betekent voor de houdbaarheid van de in het bestreden besluit vervatte schatting. Afhankelijk van de uitkomsten van deze nadere beoordeling dient een nieuw besluit te worden genomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
sg