ECLI:NL:CRVB:2013:2994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
12-4675 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van maatregelen en verlaging van bijstand op basis van werkervaringsbanen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die sinds 12 april 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. De verlaging was opgelegd omdat de appellant zijn medewerking aan re-integratie had belemmerd door niet in een werkervaringsbaan te worden geplaatst.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 29 juli 2011 was aangemeld voor een werkervaringsbaan, maar dat hij geen werkzaamheden heeft verricht. De appellant had een gesprek gehad met werkgever C, maar dit leidde niet tot een plaatsing. Evenmin heeft hij een contract met werkgever W ondertekend. Het college heeft daarop besloten om de bijstand met 25% te verlagen voor de duur van één maand, en later met 50% voor een andere maand, omdat de appellant wederom niet had meegewerkt aan zijn re-integratie.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er een schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden en dat zijn medische gegevens niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De Raad oordeelde echter dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de appellant niet de actuele medische gegevens had overgelegd die tijdens de hoorzitting waren afgesproken. Bovendien was er geen bewijs dat de appellant om medische redenen niet in staat was om te werken. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregelen terecht waren en dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier.

Uitspraak

12/4675 WWB, 12/4676 WWB
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
10 juli 2012, 12/587 en 12/588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wiebes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 26 november 2013, waar partijen, beide met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft vanaf 12 april 2010 bijstand ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 29 juli 2011 is met appellant afgesproken dat hij in het kader van zijn
re-integratie wordt aangemeld voor een werkervaringsbaan bij [naam werkgever 1.] (C). Die aanmelding heeft plaatsgevonden en appellant heeft bij C een gesprek gevoerd, waarbij hem een aantal werkopties is voorgelegd. Dit gesprek heeft er niet toe geleid dat appellant bij C werkzaamheden is gaan verrichten. Vervolgens is appellant op 18 augustus 2011 aangemeld voor een werkervaringsbaan bij [werkgever 2.] (W). Appellant heeft het hem voorgelegde contract met W niet ondertekend, zodat de geplande re-integratie wederom niet heeft plaatsgevonden.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 1 oktober 2011 met 25% verlaagd voor de duur van één maand, op de grond dat appellant de inschakeling in de arbeid belemmert omdat hij door zijn opstelling tijdens het gesprek bij C niet in een werkervaringsbaan bij C is geplaatst.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 1 november 2011 met 50% verlaagd voor de duur van één maand, op de grond dat appellant andermaal de inschakeling in de arbeid belemmert omdat hij door het contract met W niet te tekenen ook niet in een werkervaringsbaan bij W is geplaatst.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 februari 2012 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 22 augustus 2011 en 26 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat een verslag van de hoorzitting ontbreekt en dat het college naar aanleiding van de in bezwaar overgelegde medische stukken verzuimd heeft een nadere hoorzitting te houden. Hiermee heeft het college volgens appellant de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden. Voorts heeft de rechtbank volgens appellant miskend dat appellant binnen de met het college overeengekomen termijn medische gegevens heeft aangeleverd die niet bij de besluitvorming zijn betrokken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is geweest van een schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb is juist. Daarbij is van belang dat appellant in bezwaar niet de actuele onderzoeksresultaten van een medisch specialist heeft overgelegd, zoals met hem tijdens de hoorzitting was afgesproken, zodat een nadere hoorzitting niet noodzakelijk was. Overigens heeft appellant in beroep en in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad relevante medische gegevens in geding te brengen en deze nader toe te lichten. Appellant heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Anders dan appellant heeft aangevoerd bevindt zich onder de gedingstukken een verslag van de op 14 november 2011 gehouden hoorzitting. De onder 4.1 weergegeven beroepsgronden van appellant slagen niet.
4.3.
Met betrekking tot de opgelegde maatregelen bestrijdt appellant dat het gedrag dat tot die maatregelen aanleiding heeft gegeven hem kan worden verweten. Nadere medische gegevens zouden volgens appellant tot een ander oordeel leiden. Appellant heeft echter geen medische gegevens in geding gebracht die zijn standpunt ondersteunen. Uit de gegevens die appellant in bezwaar heeft overgelegd, te weten een brief van de huisarts van 13 oktober 2011 aan de revalidatiearts, met daarbij een uitdraai journaal vanaf 2009, valt niet af te leiden dat appellant om medische redenen niet in staat was werkzaamheden in een werkervaringsbaan te verrichten. Overigens is niet gebleken dat medische gronden er destijds aan in de weg hebben gestaan dat appellant in een werkervaringsbaan is geplaatst. Uit de beschikbare gegevens blijkt immers dat de plaatsing van appellant om andere redenen niet heeft plaatsgevonden, namelijk door zijn houding ten opzichte van het verkrijgen van werk. Zo wilde appellant alleen werkzaamheden verrichten die hij leuk vond, zoals chauffeur, terwijl hij geen rijbewijs heeft. Ook wilde appellant wel werk bij de technische dienst terwijl bij C en W geen werk bij de technische dienst beschikbaar was. Er was bij C en W wel ander werk beschikbaar waar appellant voor in aanmerking kon komen, maar dat werk vond appellant niet leuk.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat verdubbeling van de tweede maatregel wegens recidive niet gerechtvaardigd is, slaagt niet. Omdat appellant binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit van 22 augustus 2011, waarbij de eerste maatregel is opgelegd, andermaal een verplichting niet is nagekomen, heeft het college bij het besluit van
26 augustus 2011 met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Maatregelenverordening inkomensvoorziening Lelystad 2011, de hoogte van het percentage van de verlaging van de bijstand terecht verdubbeld tot 50%.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2014.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) S.K. Dekker

HD