ECLI:NL:CRVB:2013:2994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de oplegging van maatregelen en verlaging van bijstand op basis van werkervaringsbanen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die sinds 12 april 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. De verlaging was opgelegd omdat de appellant zijn medewerking aan re-integratie had belemmerd door niet in een werkervaringsbaan te worden geplaatst.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 29 juli 2011 was aangemeld voor een werkervaringsbaan, maar dat hij geen werkzaamheden heeft verricht. De appellant had een gesprek gehad met werkgever C, maar dit leidde niet tot een plaatsing. Evenmin heeft hij een contract met werkgever W ondertekend. Het college heeft daarop besloten om de bijstand met 25% te verlagen voor de duur van één maand, en later met 50% voor een andere maand, omdat de appellant wederom niet had meegewerkt aan zijn re-integratie.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er een schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden en dat zijn medische gegevens niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De Raad oordeelde echter dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de appellant niet de actuele medische gegevens had overgelegd die tijdens de hoorzitting waren afgesproken. Bovendien was er geen bewijs dat de appellant om medische redenen niet in staat was om te werken. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregelen terecht waren en dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier.