ECLI:NL:CRVB:2013:2993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- W.F. Claessens
- W.H. Bel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gezamenlijke huishouding en onweerlegbaar rechtsvermoeden in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft appellante die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en die door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem werd beschuldigd van het voeren van een gezamenlijke huishouding met haar ex-echtgenoot, [R.]. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstandsverlening. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en [R.] in feite samenwoonden, ondanks dat appellante dit niet had gemeld. Het college had op basis van een anonieme melding en daaropvolgend onderzoek geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de beëindiging van de bijstand. De Raad heeft de argumenten van appellante tegen de bestreden besluiten van het college beoordeeld, waarbij het onweerlegbaar rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Abw en de WWB centraal stond. De Raad oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellante en [R.] een gezamenlijke huishouding voerden, en dat het onweerlegbaar rechtsvermoeden van toepassing was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent gezamenlijke huishoudingen en de bewijspositie van gemeenten bij partnerfraude.