ECLI:NL:CRVB:2013:2978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
11-7289 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die lijdt aan een verkorting van zijn linkerbeen en een depressieve stoornis, had een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, met de motivatie dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk was. De Raad heeft vastgesteld dat de noodzaak om te verhuizen voortkomt uit de gezinsgrootte en niet uit de medische beperkingen van de appellant. De rechtbank had eerder de afwijzing van het college bevestigd, en de Raad onderschrijft deze overwegingen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat de eerdere afwijzingsgrond, dat het algemeen gebruikelijk is om te verhuizen in de situatie van de appellant, niet meer wordt gehanteerd. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld, maar concludeert dat deze niet nieuw zijn en dat de eerdere adviezen van CIZ en De MO-Zaak voldoende zijn om de afwijzing te onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de aanvraag voor de verhuiskostenvergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7289 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 november 2011, 11/3037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. I. Heijselaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Dit verweer is later aangevuld met een nader stuk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 11/7288 WMO. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. drs. Heijselaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr J.C. Smit. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Er wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het linkerbeen van appellant is 10 centimeter korter dan zijn rechterbeen en daardoor heeft hij pijnklachten ontwikkeld in zijn rug en knie. Daarbij lijdt appellant aan een depressieve stoornis. Appellant woont met zijn echtgenote en vier kinderen in een tweekamerappartement op de begane grond.
1.2.
In november 2010 heeft appellant een aanvraag ingediend ten behoeve van een verhuiskostenvergoeding.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2010 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft, na van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ontvangen advies, vastgesteld dat appellant geen medische belemmeringen ondervindt bij het betreden, gebruik of verlaten van zijn woning. De noodzaak om te verhuizen wordt veroorzaakt door de gezinsgrootte, niet door de medische beperkingen van appellant. Dit standpunt is bevestigd door het door De MO-zaak in de bezwaarfase opgestelde advies.
1.4.
Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit de zorgvuldig tot stand gekomen adviezen van CIZ en De MO-Zaak blijkt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk is. Bovendien heeft de rechtbank onderschreven dat een verhuizing van een tweekamerappartement naar een grotere woning algemeen gebruikelijk en voorzienbaar is, gelet op de gezinsuitbreiding van de laatste jaren.
3.1.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college desgevraagd aangegeven dat in verband met de rechtspraak van deze Raad, in het bijzonder de uitspraak van
9 mei 2012, LJN BW6548, de afwijzingsgrond dat het algemeen gebruikelijk is om in de situatie van appellant te gaan verhuizen, is losgelaten. Wel kan de grondslag in het bestreden besluit dat er geen medische noodzaak bestaat voor de verhuizing, de afwijzing dragen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Ook in hoger beroep houdt appellant staande dat hij om medische redenen, in het bijzonder zijn depressieve klachten, moet verhuizen. Appellant heeft een verklaring van zijn huisarts overgelegd waaruit blijkt dat appellant al jaren onder behandeling is voor zijn rug- en knieklachten en depressieve klachten. Het wonen in de veel te kleine woning draagt, volgens de huisarts, niet bij aan de verbetering van de depressieve stoornis van appellant.
4.2.
De rechtbank heeft de gronden van beroep van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. De door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van de huisarts levert geen nieuwe gezichtspunten op. Bij de door CIZ en De MO-zaak opgestelde adviezen is rekening gehouden met de medische beperkingen die appellant ondervindt.
4.3.
Het hoger beroep slaag niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand en W.H. Bel en R.P.T. Elshoff als leden in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

QH