ECLI:NL:CRVB:2013:2967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
12-5232 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en weigering heropening WAO-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die op 23 maart 2004 is ingetrokken. Appellante heeft in 2011 verzocht om heropening van haar uitkering, maar het Uwv heeft dit verzoek geweigerd op basis van artikel 43a van de WAO, omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld binnen vijf jaar na de intrekking.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische gegevens van appellante onvoldoende bewijs boden voor haar stelling dat er voor maart 2009 sprake was van een toename van haar beperkingen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische informatie van haar behandelaars, waaronder een reumatoloog en een huisarts, niet juist is beoordeeld en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen goede gronden waren om de twijfel over de vaststelling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gunste van appellante te laten strekken. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank, en dat de medische beperkingen ten tijde van de intrekking niet waren toegenomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/5232 WAO
Datum uitspraak: 18 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
10 augustus 2012, 12/361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Schyns. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 6 april 2004 heeft het Uwv appellante bericht dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 23 maart 2004 wordt ingetrokken. Bij beslissing op bezwaar van 16 juni 2004 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard. Appellante heeft geen beroep ingesteld.
1.2. Bij brief van 16 mei 2011 heeft appellante zich tot het Uwv gewend met het verzoek om heropening van haar WAO-uitkering. Bij besluit van 5 september 2011 heeft het Uwv geweigerd om toepassing te geven aan artikel 43a van de WAO, omdat het moment van (eventuele) toename van de arbeidsongeschiktheid van appellante niet is gelegen binnen vijf jaar na 23 maart 2004. Bij besluit van 16 januari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de zijde van het Uwv zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de door appellante overgelegde medische gegevens onvoldoende steun bieden voor de stelling van appellante dat er reeds voor maart 2009 sprake was van een dusdanige toename van haar beperkingen en dat zij op grond daarvan recht zou hebben op een WAO-uitkering.
3.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat naar haar stellige overtuiging de medische informatie als neergelegd in de brief van prof. dr. P. Geusens, reumatoloog, van
18 januari 2005 in samenhang gelezen met de brief van L.M. Habets, huisarts van
22 maart 2011, met bijbehorende bijlagen, voor zich spreekt en aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Ten onrechte heeft de rechtbank aan het verzoek om benoeming van een deskundige geen gevolg gegeven.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat in een geval als het onderhavige, waarin twijfel mogelijk is over de vaststelling van het exacte moment waarop zich een relevante wijziging in de gezondheidstoestand van een verzekerde heeft voorgedaan, er goede gronden moeten zijn om die twijfel ten gunste van de verzekerde te laten strekken, indien deze eerst lange tijd na de datum waarop deze arbeidsongeschiktheid zou zijn toegenomen, een aanvraag om uitkering heeft ingediend.
4.2.
Naar aanleiding van de in geding zijnde melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid moet in het kader van de toepassing van artikel 43a van de WAO worden bezien of binnen vijf jaar na de datum van intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering de medische beperkingen zijn toegenomen. Dit betekent dat de medische beperkingen ten tijde van de intrekking moeten worden vergeleken met de medische beperkingen die zijn vastgesteld voor de in verband met de melding in aanmerking te nemen datum.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er ten tijde van belang geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij appellante als bedoeld in artikel 43a WAO. In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, maar overigens niet is onderbouwd met nadere gegevens die betrekking hebben op de in geding zijnde periode, zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. Door de bezwaarverzekeringsarts is in het rapport van 16 december 2011 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd, door middel van beoordeling van de onder 3 vermelde medische informatie, dat er in ieder geval tot 24 maart 2009 geen sprake is van toename van de beperkingen van appellante ten opzichte van het toestandsbeeld van appellante als neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 18 november 2003. Gelet op de gegevens waarover de rechtbank de beschikking had, heeft zij geen aanleiding hoeven zien voor het benoemen van een deskundige.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank dient bevestigd te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker

CVG