ECLI:NL:CRVB:2013:2958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
13-5966 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsaanvraag op grond van de Wet werk en bijstand

Op 12 december 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13-5966 WWB, waarin het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De zaak betreft een verzoeker die bij het college van burgemeester en wethouders van Almere een aanvraag om bijstand had ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker geen medewerking had verleend aan een huisbezoek dat op 27 mei 2013 was gepland om zijn woonsituatie te verifiëren. Verzoeker had op 26 februari 2013 bij het college een aanvraag ingediend, maar zijn woonsituatie was onduidelijk, wat het recht op bijstand bemoeilijkte.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht had besloten tot het afleggen van een huisbezoek, gezien de twijfels over de juistheid van het opgegeven woonadres van verzoeker. Verzoeker had verklaard dat hij veelvuldig in een andere plaats verbleef en alleen 's nachts op zijn woonadres was, wat aanleiding gaf tot de noodzaak van verificatie.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen gegronde redenen had om geen medewerking te verlenen aan het huisbezoek en dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

13/5966 WWB-VV-PV, 13/4792 WWB
Datum uitspraak: 12 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Zitting heeft: J.P.M. Zeijen
Griffier: O.P.L. Hovens
Ter zitting van 10 december 2013 zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door
T.M. van Angeren, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.E.C. Botman.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het college heeft bij besluit van 27 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2013 (bestreden besluit), de aanvraag van verzoeker van 26 februari 2013 om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat verzoeker geen medewerking heeft verleend aan een huisbezoek op 27 mei 2013 op het door hem bij de aanvraag opgegeven woonadres [adres] te [woonplaats] (woonadres), waardoor zijn woonsituatie onduidelijk is en het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van
6 augustus 2013, 13/2880 en 13/3681 (aangevallen uitspraak) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Namens verzoeker heeft mr. Van Angeren op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld en een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter verenigt zich, anders dan verzoeker, met de overwegingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank en het daaraan verbonden oordeel dat in dit geval een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op 27 mei 2013. Uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften over de door de bestuursrechter te beoordelen periode van 26 februari 2013 tot en met 27 mei 2013 komt naar voren dat alle contante geldopnames en andere pintransacties van verzoeker hebben plaatsgevonden in [plaatsnaam]. Op 27 mei 2013 heeft verzoeker daarover tegenover een bijzondere controleur van het college verklaard dat hij met de trein naar [plaatsnaam] reist om te pinnen, dat hij veelvuldig in [plaatsnaam] bij kennissen en familie verblijft, in [plaatsnaam] solliciteert en alleen de nachten doorbrengt op zijn woonadres, omdat hij zijn broer en schoonzus, bij wie hij inwoont, niet tot last wil zijn. Het college heeft onder deze omstandigheden redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de juistheid van het door verzoeker opgegeven woonadres.
Anders dan verzoeker stelt, kon het college zich onder deze omstandigheden op het standpunt stellen dat verificatie van de woonsituatie van verzoeker door middel van een huisbezoek noodzakelijk was, en wel onmiddellijk na het gesprek met verzoeker op 27 mei 2013, gelet op de mogelijkheden om daarin wijzigingen aan te brengen waardoor het huisbezoek als controlemiddel zijn effectiviteit zou hebben verloren.
Indien het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek op het door de betrokkene opgegeven adres noodzakelijk is, ligt het volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 24 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7234) in de risicosfeer van betrokkene indien dat huisbezoek niet mogelijk is. Verzoeker kan dan ook worden tegengeworpen dat hij geen medewerking heeft verleend aan een - onmiddellijk na het gesprek op 27 mei 2013 - af te leggen huisbezoek. Dat verzoeker, zoals hij stelt, voor het huisbezoek eerst toestemming van zijn broer wilde hebben en zijn broer vanwege zijn werkzaamheden in het casino niet telefonisch bereikbaar was, zijn geen omstandigheden van zodanig gewicht dat daarvoor het belang van het college om onmiddellijk het woonadres van verzoeker te verifiëren zou moeten wijken.
De voorzieningenrechter komt met de voorzieningenrechter van de rechtbank tot de slotsom dat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) O.P.L. Hovens (get.) J.P.M. Zeijen
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD