ECLI:NL:CRVB:2013:2947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
11-6003 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Salarisverhoging en bezwaarprocedure bij stichting Waternet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de stichting Waternet met betrekking tot een salarisverhoging. Appellant, werkzaam bij de stichting, was in 2006 in dienst getreden en had recht op een salarisverhoging op basis van zijn functioneren in 2010. De stichting had echter in januari 2011 een (herstel)besluit genomen waarin werd gesteld dat appellant het maximum van zijn salarisschaal had bereikt en dat hij daarom geen recht had op de salarisverhoging. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de stichting heeft dit bezwaar niet in behandeling genomen, omdat zij de e-mail van appellant niet als een geldig bezwaarschrift beschouwde.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 december 2013 geoordeeld dat de stichting de e-mail van appellant ten onrechte niet als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De Raad oordeelt dat de stichting appellant niet de gelegenheid heeft geboden om zijn bezwaar te herstellen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar vernietigt het besluit van de stichting van 25 augustus 2011, omdat dit op een onjuiste grondslag berustte. De Raad bepaalt dat appellant recht heeft op de salarisverhoging zoals vastgesteld in het besluit van 17 december 2010.

Daarnaast heeft de Raad de stichting veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte behandeling van bezwaarschriften en de verplichting van bestuursorganen om de indieners van bezwaarschriften de mogelijkheid te bieden om eventuele gebreken te herstellen.

Uitspraak

11/6003 AW
Datum uitspraak: 19 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 september 2011, 11/3416 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de directeur van de stichting Waternet (de stichting)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J. Weekers hoger beroep ingesteld.
Namens de stichting heeft mr. M.P. Hofkes, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Weekers. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Hofkes, M. Mosch en M. Olfers.

OVERWEGINGEN

1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
1.1
Appellant was werkzaam bij de [naam bedrijf]. Deze is in 2006 samengegaan met de [naam bedrijf 2]. In de zo ontstane organisatie de Stichting [naam stichting] is appellant met ingang van 1 oktober 2006 geplaatst in de functie van [naam functie] met de functietyperingsnaam [naam]. Bij besluit van 1 juni 2007 is appellant met ingang van 1 oktober 2006 ingeschaald in functieschaal 9, waarbij het salaris op
periodiek 5 is bevroren.
1.2.
Ingaande 1 januari 2008 is binnen de Waterschappen een nieuwe loonstructuur ingevoerd waarbij de periodieken zijn komen te vervallen. In het nieuwe beloningssysteem bepaalt de jaarlijkse eindoordeelscore van een beoordeling het percentage waarmee het salaris van de ambtenaar kan worden verhoogd. Dit beloningssysteem is beschreven in de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW).
1.3.
Over het jaar 2010 is het functioneren van appellant beoordeeld met de score D (nog te ontwikkelen ten opzichte van C). Bij deze score hoort een salarisverhoging van 1,5 %. De stichting heeft vervolgens bij besluit van 17 december 2010 die salarisverhoging met ingang van 1 januari 2011 aan appellant toegekend.
1.4.
Bij brief van 13 januari 2011 heeft de stichting echter meegedeeld dat na controle is gebleken dat appellant geen recht heeft op een procentuele salarisverhoging binnen zijn salarisschaal en dat om die reden het besluit van 17 december 2010 wordt ingetrokken. De stichting heeft op 14 januari 2011 een (herstel)besluit genomen waarin is overwogen dat aan appellant de salarisverhoging niet kan worden toegekend omdat hij het maximum van zijn salarisschaal al heeft bereikt.
1.5.
Op 23 januari 2011 heeft appellant een e-mail gestuurd naar M&O Servicedesk. Daarin geeft hij aan dat de brief van de stichting van 13/14 januari 2011 niet klopt omdat hij met zijn salaris nog niet het maximum van de salarisschaal heeft bereikt. Hierop heeft de stichting niet gereageerd.
1.6.
Bij brief van 22 juni 2011 is namens appellant bij de stichting geïnformeerd naar het bezwaar dat appellant bij e-mail van 23 januari 2011 heeft ingediend tegen het besluit van
14 januari 2011. Hierop heeft de stichting bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit) meegedeeld dat de e-mail niet kan worden gezien als een bezwaar in de zin van de Awb. In het besluit van 14 januari 2011 is vermeld aan welke eisen het bezwaar dient te voldoen. De e-mail voldoet hieraan niet en is daarom ook niet als bezwaar in behandeling genomen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wel is de rechtbank er vanuit gegaan dat de stichting bedoeld heeft het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, in plaats van het niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft hieraan geen consequenties verbonden omdat het beroep daartegen niet was gericht.
3.
De Raad overweegt het volgende.
3.1.
Vaststaat dat de stichting in de bezwaarclausule aan het slot van het besluit van 14 januari 2011 niet de elektronische weg heeft opengesteld voor het indienen van een bezwaarschrift.
3.1.1.
Uit artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb, in samenhang met artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, volgt dat indien met een bij een bestuursorgaan ingekomen e-mailbericht is beoogd een bezwaarschrift in te dienen waarop het bestuursorgaan bevoegd is te beslissen, het bestuursorgaan het bezwaar eerst niet-ontvankelijk mag verklaren, op de grond dat het de elektronische weg niet heeft opengesteld, nadat het op de voet van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb een herstelmogelijkheid aan de indiener heeft geboden. De herstelmogelijkheid dient te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken en het is verzonden naar het officiële e-mailadres van het desbetreffende overheidslichaam of van de ambtelijke dienst die het aangaat, dan wel naar het zakelijke e-mailadres van een ambtenaar, met wie de indiener zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat hij ervan mocht uitgaan dat het e-mailbericht met het bezwaar ook naar die ambtenaar mocht worden gestuurd (ECLI:NL:CRVB:2013:1444).
3.1.2.
Uit de strekking van het onder 1.4 genoemde e-mailbericht begrijpt ook de Raad dat appellant daarmee kennelijk heeft bedoeld de servicedesk er op te wijzen dat er een vergissing is gemaakt door aan te nemen dat hij aan het maximum van de salarisschaal zit. Dat appellant ook daadwerkelijk beoogd heeft bezwaar te maken tegen het besluit kan uit het e-mailbericht niet worden afgeleid. De stichting heeft de e-mail dan ook terecht niet aangemerkt als een bezwaarschrift. Omdat van een beoogd bezwaar niet is gebleken was voor het bieden van een herstelmogelijkheid in de zin van artikel 6:6 van de Awb geen aanleiding.
3.2.
Anders dan namens appellant ter zitting is betoogd valt in de brief van 22 juni 2011 niet te lezen dat daarmee de stichting is verzocht terug te komen van het besluit van 14 januari 2011. De Raad kan de brief dan ook niet anders zien dan als een aan de stichting gericht verzoek om het ingediende e-mailbericht af te handelen als bezwaarschrift. Dat in de brief wordt verzocht om een herziene beschikking doet in dit geval daaraan niet af.
3.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.4.1.
Hangende het beroep heeft de stichting geconcludeerd dat het (primair) besluit van
14 januari 2011 berust op een onjuiste motivering. Dat heeft zij vervolgens gecorrigeerd bij brief van 25 augustus 2011. Deze besluitvorming staat los van het bestreden besluit, zodat onmiskenbaar sprake is van een nieuw primair besluit.
3.4.2.
Ter zitting heeft appellant toestemming verleend het besluit van 25 augustus 2011 in de beoordeling te betrekken. Hiermee heeft de stichting niet ingestemd omdat zij pas in hoger beroep kennis heeft kunnen nemen van de bezwaren van appellant tegen het besluit.
3.4.3.
Ter zitting zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten met betrekking tot dat besluit kenbaar te maken. Hiervan hebben zij uitvoerig gebruik gemaakt. Gezien hetgeen van de zijde van de stichting is uiteengezet is niet aannemelijk dat het alsnog in behandeling nemen van het bezwaar door de stichting bij haar zal leiden tot een ander oordeel. Uit een oogpunt van proceseconomie en definitieve geschilbeslechting ziet de Raad dan ook af van het in dit stadium alsnog toepassing geven aan artikel 6:15 van de Awb en zal hij het besluit van 25 augustus 2011 bij dit hoger beroep betrekken.
3.5.1.
Bij het besluit van 25 augustus 2011 heeft de stichting overwogen dat aan appellant in 2007 salarisschaal 9 is toegekend met een bevroren salarisniveau van destijds periodiek 5 en dat dit salarisniveau sindsdien voor hem geldt als maximumsalaris. Aangegeven is dat periodieke verhogingen niet eerder kunnen worden toegekend dan als hij voldoet aan de in 2007 gemaakte afspraken ten aanzien van zijn functioneren. Die afspraken zijn niet herroepen. Omdat uit de beoordeling van december 2010 blijkt dat hij nog niet voldoet aan de gestelde eisen heeft de stichting bepaald dat het salaris blijft bevroren en dat appellant niet in aanmerking komt voor de salarisverhoging conform de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW).
3.5.2.
De stichting heeft ter zitting verduidelijkt dat de weigering appellant in aanmerking te brengen voor de salarisverhoging is gebaseerd op de SAW zoals die geldt vanaf 1 januari 2011. Specifiek het sindsdien geldende eerste lid van artikel 3.1.8 heeft de stichting doen besluiten gebruik te maken van de daarin gegeven bevoegdheid de salarisverhoging alsnog te weigeren.
3.5.3.
De Raad kan de stichting hierin niet volgen. Het beoordelen van het functioneren van appellant vond plaats over en in het jaar 2010. De resultaten van de beoordeling moeten dan worden verwerkt op grond van de SAW zoals die op dat moment gold. Op basis van het toen geldende artikel 3.1.9 van de SAW kon de salarisverhoging niet worden geweigerd. Anders dan namens de stichting is betoogd is de per 1 januari 2011 gewijzigde SAW niet van toepassing op de beoordeling van december 2010. Dat wordt niet anders doordat in 2011 een (herstel)besluit is genomen.
3.5.4.
Het voorgaande brengt mee dat het besluit van 25 augustus 2011 berust op een onjuiste grondslag en dient te worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat appellant in aanmerking wordt gebracht voor de salarisverhoging zoals vastgesteld bij het besluit van
17 december 2010.
4.
De Raad ziet nog aanleiding het volgende op te merken. In 2007 is het hervatten van het toekennen van de periodieke verhoging afhankelijk gesteld van het succes waarmee appellant het project renovatie ontharding zal begeleiden. Het komt de Raad niet reëel voor dat een dergelijke afspraak nog tot op heden kan gelden, te meer daar appellant sinds 2008 niet meer aan dat project werkzaam is. Daarbij komt nog dat namens de stichting ter zitting is aangegeven dat in het functioneren van appellant een verbetering is geconstateerd.
5.
Er bestaat aanleiding de stichting te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 944,- voor verleende rechtsbijstand en € 20,04 wegens reiskosten van appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat aan appellant een salarisverhoging wordt toegekend als omschreven onder 3.5.4;
- bepaalt dat de stichting het door appellant betaalde griffierecht van € 227,- vergoedt;
- veroordeelt de stichting in de kosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 964,04.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD