ECLI:NL:CRVB:2013:2892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12-5231 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, dat haar WAO-uitkering met ingang van 23 maart 2004 heeft ingetrokken. Appellante heeft in 2010 nieuwe feiten aangevoerd, die volgens haar aanleiding zouden moeten geven om het eerdere besluit te herzien. Het Uwv heeft echter het verzoek afgewezen, omdat de nieuwe feiten niet relevant zouden zijn voor de beoordeling van het besluit van 2004. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 december 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de door appellante aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden niet als zodanig kunnen worden aangemerkt volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden pas in aanmerking komen als deze na het eerdere besluit zijn voorgevallen of als ze vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 6 april 2004 op goede gronden is afgewezen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vastgesteld die een andere uitkomst rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5231 WAO
Datum uitspraak: 18 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
10 augustus 2012, 11/638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Schyns. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 6 april 2004 heeft het Uwv appellante bericht dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 23 maart 2004 wordt ingetrokken. Bij beslissing op bezwaar van 16 juni 2004 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard. Appellante heeft geen beroep ingesteld.
1.2. Bij brief van 17 augustus 2010 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 6 april 2004. In dit verband heeft appellante, onder verwijzing naar het rapport van 4 februari 2010 van J.A.C.M. Rijntjes, arts en medisch beoordelaar van Client First, aangevoerd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op basis waarvan terug gekomen moet worden van het besluit van 6 april 2004. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 9 maart 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door appellante overgelegde rapport van Rijntjes van
4 februari 2010 betrekking heeft op de peildatum 9 september 2009. Onderhavig geschil heeft echter betrekking op de datum 23 maart 2004. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de reactie van bezwaarverzekeringsarts Heijltjes van 24 augustus 2011 blijkt dat de artrose (handen en vingers) van appellante bij het Uwv bekend was en bij de beoordeling destijds ook is meegewogen. De overige door appellante overgelegde informatie leverde volgens de bezwaarverzekeringsarts geen nieuwe feiten of omstandigheden met betrekking tot de datum in geding.
3.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat, gezien het advies van Rijntjes, het zonneklaar is dat in 2004 de medische situatie van appellante volstrekt verkeerd is beoordeeld. Zij heeft verder gewezen op een brief van de reumatoloog van 18 januari 2005, een brief van de reumatoloog van 15 mei 2012, het huisartsendossier van 18 januari 2011 en de brief met bijlage van de huisarts van 22 maart 2011. Appellante is van mening dat zij hiermee genoegzaam heeft aangetoond dat de afschatting per 23 maart 2004 een regelrechte dwaling is geweest.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante van 17 augustus 2010 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 6 april 2004. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van
21 oktober 2003, LJN AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van 17 augustus 2010 heeft appellante aangevoerd dat het advies van Rijntjes, als onder 2 genoemd, als een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb moet worden aanmerkt. Het ter zake door de rechtbank gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden door de Raad onderschreven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 september 2007,
LJN BB3594, kan met gestelde nieuwe feiten die eerst in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening worden gehouden. Het verzoek om terug te komen van het besluit van 6 april 2004 is daarom door het Uwv op goede gronden afgewezen.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor de veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
ew