ECLI:NL:CRVB:2013:2884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12-2773 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. Appellant, die als zelfstandig kapper werkte, was op 4 mei 2009 uitgevallen door knie- en voetklachten, evenals handklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts in 2011 werd vastgesteld dat appellant niet geschikt was voor zijn maatgevende werk, maar wel voor andere functies, wat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Het Uwv besloot op 16 maart 2011 dat appellant per 2 mei 2011 geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Arnhem verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat hij ernstiger beperkt was dan aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit afdoende had besproken en gemotiveerd. De verzekeringsarts had adequaat beperkingen vastgesteld en de bezwaarverzekeringsarts had geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen.

De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies, zoals transportplanner en telefonist, geschikt waren voor appellant, ondanks zijn bezwaren over opleidingseisen en computerervaring. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige overtuigend had aangetoond dat appellant aan de eisen voldeed. De berekening van de maatmanomvang en het verlies aan verdiencapaciteit werd ook als correct beoordeeld. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/2773 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 april 2012, 11/3248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam is geweest als zelfstandig kapper voor 45 uur per week, is op 4 mei 2009 uitgevallen in verband met linkerknie- en voetklachten, alsmede handklachten. Vanaf 11 mei 2009 heeft hij zijn werkzaamheden, waarvoor hij vrijwillig verzekerd was, voor 50% hervat.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 28 februari 2011 onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft geconcludeerd dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek, waardoor appellant is aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige, na overleg met de verzekeringsarts, appellant niet geschikt geacht voor zijn maatgevende werk maar wel geschikt geacht voor de met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies, leidend tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2011 vastgesteld dat appellant per 2 mei 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Bij besluit van 13 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 maart 2011, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 8 juni 2011 met een aangepaste FML en het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 juli 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd hoe zij tot vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. De rechtbank is niet gebleken dat zij relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist, dan wel onjuist in de FML van 8 juni 2011 hebben vertaald. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige in de rapporten van 8 juli 2011 en 30 september 2011 voldoende heeft toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat de geduide functies geschikt zijn. Ook de door appellant aangevoerd grond betreffende de maatmanomvang kan niet slagen.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Door zijn knie-, voet- en handklachten acht hij zich ernstiger beperkt dan door het Uwv en de rechtbank is aangenomen. In geval van twijfel verzoekt hij aan de Raad om een deskundige te benoemen. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de vastgestelde belastbaarheid blijven en dat zij ook overigens niet passend zijn. Ook de berekening van het maatmaninkomen kan volgens appellant geen stand houden, omdat daarbij is uitgegaan van onjuiste gegevens.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, is een herhaling van gronden die reeds in beroep naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank volledig.
4.2.
Wat betreft de medische grondslag heeft de verzekeringsarts op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met inachtneming van informatie van de orthopeed, vastgesteld dat er beperkingen zijn aan te nemen ten aanzien van de linkerkniebelasting en de linkervoetbelasting, met name voor lang aaneengesloten staan. Voorts worden er beperkingen aangenomen van de handbelasting, wat betreft wringen en wikkelen. Tijdens het zitten heeft appellant voldoende beenruimte nodig. Daarnaast heeft hij beperkingen ten aanzien van werk op onbeschermde hoogte en dient hij bij het traplopen gebruik te maken van de leuning. Voor de actuele belastbaarheid van appellant heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld.
De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens dossierstudie verricht, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft ingebrachte informatie van de neuroloog meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts appellant adequaat beperkt heeft geacht en heeft geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen in de FML. Hij acht de toelichting op item 3.8 (trillingsbelasting) ook op de rug van toepassing, het geen in de FML van 8 juni 2011 is vastgelegd. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn aanvullend rapport van 9 september 2011 vastgesteld dat niet is gebleken dat voor appellant beperkingen vanwege stotteren kunnen worden vastgesteld, omdat dit niet naar voren is gekomen bij het onderzoek door de verzekeringsarts of tijdens de hoorzitting, terwijl ook uit het dossier niets blijkt van deze problematiek. Ook hiervoor behoeft daarom geen beperking in de FML te worden opgenomen. Met genoemde rapporten heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen op te nemen dan in de FML van 8 juni 2011 zijn opgenomen. Nu appellant in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens heeft overgelegd, is er geen reden voor het benoemen van een deskundige.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag zijn de functies transportplanner/medewerker bevrachting (SBC-code 484010), wikkelaar (SBC-code 267050) en telefonist/receptionist (SBC-code 315120) geduid. Op grond van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in haar rapporten van 8 juli 2011 en 30 september 2011 de signaleringen toegelicht. Naar aanleiding van in hoger beroep aangevoerde grond dat hij voor de functie van documentalist cargo service (SBC-code 484010) niet voldoet aan de opleidingseis heeft de bezwaararbeidsdeskundige in haar aanvullend rapport van 12 september 2012 overtuigend toegelicht dat appellant, gelet op zijn opleiding en ervaring, in staat is te voldoen aan de opleidingseis op MBO niveau 3 en dat daarom de geduide functie geschikt is voor appellant. Wat betreft het standpunt van appellant dat hij onvoldoende ervaring heeft met computers, staat dit de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet in de weg. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van de functies blijkt niet dat er bijzondere (opleidings)eisen worden gesteld ten aanzien van computergebruik. Voor zover het gebruik van een computer in de functies noodzakelijk is, mag van appellant verwacht worden dat hij zich deze vaardigheden in betrekkelijk korte tijd eigen kan maken. Wat betreft het standpunt van appellant dat hij zodanige kenmerken heeft dat van de bij de geselecteerde functies behorende werkgevers in redelijkheid niet kan worden verlangd appellant te werk te stellen, zodat de functies op grond van artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten buiten beschouwing dienen te blijven, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 14 december 2007, LJN BC1691. Indien bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies rekening is gehouden met het totaal van vastgestelde medische beperkingen van appellant, kunnen deze beperkingen rechtens niet tevens worden aangemerkt als kenmerken, als bedoeld in genoemd artikelonderdeel van het Schattingsbesluit.
4.4.
Wat betreft de maatmanomvang geldt dat in een geval als hier aan de orde, het verlies aan verdiencapaciteit wordt berekend door een vergelijking van het inkomen per uur dat de zelfstandige nog zou kunnen verdienen als hij niet door ziekte of gebrek zou zijn getroffen (het inkomen van de maatman) met het uurloon dat met gangbare arbeid kan worden verdiend. Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gebruikgemaakt van een reductiefactor, waarvan de teller wordt gevormd door de aan de gangbare arbeid verbonden werkweek en de noemer de maatmanomvang is. Als de maatmanomvang wijzigt, verandert ook de reductiefactor en wel zo dat het effect van de wijziging van de maatmanomvang op de daling of stijging van het uurinkomen van de maatman in de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid volledig teniet wordt gedaan. In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige vermeld dat er geen reden is om af te wijken van de maatmanomvang van 45 uur per week, omdat de berekening op basis van 40 uur per week geen gevolgen heeft ten gevolge van wijziging van de reductiefactor. Wel is het maatmanloon aangepast als gevolg van een correctie van de gebruikte CBS-indexcijfers. In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige toegelicht dat bij de berekening van sv-lonen uitgegaan dient te worden van 52,2 weken per jaar en dat op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 oktober 2010 is vastgesteld op minder dan 35%. Niet gebleken is dat daarbij van een onjuiste berekeningmethode of van onjuiste cijfers is uitgegaan. De hiertegen in hoger beroep aangevoerde grond slaagt dan ook niet.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
ew