ECLI:NL:CRVB:2013:2882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12-2739 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud door korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud van een ambtenaar, die werkzaam is als hulpofficier van justitie. De korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland had het verzoek om functieonderhoud afgewezen, met als argument dat de werkzaamheden van de betrokkene niet wezenlijk afwijken van de functie waarvoor hij was aangesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de korpsbeheerder niet zorgvuldig had gehandeld en dat de werkzaamheden van de hulpofficier van justitie wel degelijk een substantieel deel van de functie uitmaken. De rechtbank vernietigde het besluit van de korpsbeheerder en droeg deze op om een nieuwe beslissing te nemen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van de korpsbeheerder opnieuw beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de korpsbeheerder de werkzaamheden van de hulpofficier niet als neventaken had mogen beschouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpsbeheerder in zijn besluitvorming niet voldoende had onderbouwd waarom de werkzaamheden van de hulpofficier niet in de functietypering moesten worden opgenomen. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van de hulpofficier van justitie niet alleen van beperkte omvang zijn, maar ook van een hoger niveau dan de functie waarvoor de betrokkene was aangesteld. De Raad veroordeelde de korpsbeheerder tot het betalen van proceskosten aan de betrokkene en legde griffierecht op.

Uitspraak

12/2739 AW, 12/5017 AW, 13/224 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2012, 11/2167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, thans de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 19 december 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft J.J.C. Dirks een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kuit en mr. M.G.J. Breuer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door J.J.C. Dirks.

OVERWEGINGEN

1.1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
1.2. Betrokkene is op 1 november 2006 bij de politieregio Amsterdam-Amstelland geplaatst in de functie van [naam functie] (schaal 8) bij het Bureau [naam Bureau] van de Dienst Regionale Recherche. Hij heeft in de periode van 2003 tot 2007 werkzaamheden verricht als chef van dienst bij de toenmalige Dienst [naam Dienst] te [plaatsnaam]. Bij besluit van 8 mei 2006 is betrokkene aangewezen als hulpofficier van justitie voor de duur van maximaal drie jaar. Bij besluit van 12 mei 2009 is hij opnieuw aangewezen als hulpofficier van justitie voor de duur van maximaal drie jaar. De aanwijzing was beperkt tot het uitvoeren van taken op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
1.3. Bij brief van 6 november 2009 heeft betrokkene verzocht om functieonderhoud als bedoeld in het toenmalige artikel 6, achtste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
1.4. Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft appellant dat verzoek afgewezen. Volgens appellant blijft de functietypering [naam functie] in schaal 8 op betrokkene van toepassing, omdat alle werkzaamheden die betrokkene verricht binnen die functietypering passen. Het hulpofficierschap is beperkt, omdat het slechts ziet op de inbewaringstelling van vreemdelingen en de administratieve afhandeling daarvan. Appellant heeft het daarom aangemerkt als een nevenfunctie en om die reden niet opgenomen in een functietypering of in de waardering daarvan. De werkzaamheden als chef van dienst zijn buiten beschouwing gelaten, omdat die te lang geleden zijn om daarvoor nog functieonderhoud te kunnen verkrijgen.
1.5. Bij besluit van 29 maart 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de werkzaamheden als chef van dienst terecht buiten beschouwing heeft gelaten nu betrokkene die werkzaamheden op het moment van het indienen van het verzoek om functieonderhoud al ruimschoots langer dan een jaar niet meer verrichtte. Wat betreft de werkzaamheden als hulpofficier van justitie heeft de rechtbank het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene die werkzaamheden in betekenende mate en structureel verrichtte. Het hulpofficierschap was beperkt ten aanzien van een afgebakende groep personen, maar niet wat betreft bevoegdheden. Appellant heeft het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd door de werkzaamheden als hulpofficier van justitie aan te merken als een neventaak en niet op te nemen in de functietypering, waardoor ze geen rol hebben gespeeld in de waardering van de functie terwijl de inhoud en zwaarte van die werkzaamheden ook niet anderszins zijn gewogen en gewaardeerd. Dat die werkzaamheden niet niveaubepalend zijn heeft appellant niet onderbouwd. Er zijn juist sterke aanwijzingen dat die werkzaamheden van een hoger niveau dan wel zwaarder gewicht zijn dan werkzaamheden die naar schaal 8 worden gewaardeerd. Zo is het wettelijk uitgangspunt dat hulpofficierstaken worden verricht door opsporingsambtenaren in ten minste schaal 9, moeten die ambtenaren gecertificeerd zijn en vindt het aanwijzen van hulpofficieren van justitie in schaal 8 alleen plaats als er een dringende noodzaak is. En dan ontvangt de betrokken ambtenaar doorgaans een toelage.
3.
Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4.
Bij besluit van 5 september 2012 heeft appellant, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw op het bezwaar beslist. Het bezwaar is gegrond verklaard in die zin dat appellant aan betrokkene vanwege de werkzaamheden als hulpofficier van justitie een tijdelijke toelage naar schaal 9, trede 10 (naar de stand van 1 januari 2009) heeft toegekend over de periode van 6 november 2009 tot het moment waarop de Raad uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat de toelage afhankelijk van de uitspraak van de Raad zal worden omgezet in een vaste toelage.
5.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft appellant het besluit van 5 september 2012 in zoverre gewijzigd dat de toelage, die is aangeduid als een waarnemingstoelage als bedoeld in artikel 17 van het Bbp, wordt berekend naar schaal 9, trede 11.
6.
Bij brief van 28 september 2012 heeft betrokkene in reactie op het besluit van 5 september 2012 nog eens benadrukt dat de werkzaamheden van hulpofficier van justitie in een functiebeschrijving behoren te worden opgenomen.
7.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
De stelling van appellant dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door het bestreden besluit te beoordelen alsof het een functiewaardering betrof in plaats van een afwijzing van een verzoek om functieonderhoud, slaagt niet. De rechtbank heeft beoordeeld of appellant het verzoek van betrokkene om functieonderhoud op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank heeft daarbij in zijn argumentatie ter ondersteuning van het oordeel over het functieonderhoud enkele aspecten genoemd die verband houden met functiewaardering. Dat betekent echter niet dat er sprake is van een oordeel over functiewaardering als zodanig.
7.2.
Ook de stelling van appellant dat de werkzaamheden als hulpofficier van justitie niet tot aanpassing van de functietypering leiden omdat ze een beperkte omvang hebben en als neventaken moeten worden gezien, althans niet wezenlijk afwijken van de functie van betrokkene, slaagt niet. De werkzaamheden van betrokkene als hulpofficier van justitie zijn weliswaar beperkt tot een afgebakende groep personen, maar gelet op de stukken en de verklaringen van partijen niet wat betreft de bevoegdheden of de hoeveelheid werk. Ze maken een substantieel deel uit van de werkzaamheden die betrokkene verricht. Ze kunnen daarom niet als neventaken buiten beschouwing worden gelaten. Daarvan uitgaande en gelet op de aard, de inhoud en het niveau van het hulpofficierschap alsmede de typering van de functie van [naam functie] (in schaal 8) is er naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond voor het oordeel dat de werkzaamheden van betrokkene als hulpofficier van justitie niet wezenlijk afwijken van de functie van [naam functie]. Dat voor de functie van [naam functie] als generieke functie een algemene functietypering geldt waarin taakelementen algemeen worden beschreven, leidt niet tot een ander oordeel.
7.3.
Uit hetgeen hiervoor in 7.1 en 7.2 is overwogen vloeit voort dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en heeft bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar diende te nemen.
7.4.
Betrokkene heeft ter zitting van de Raad te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in de besluiten van 5 september 2012 en 22 oktober 2012. Die besluiten behoeven daarom geen bespreking meer.
8.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9.
Er is aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 944,-.
10.
Van appellant dient alsnog griffierecht te worden geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 944,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD