ECLI:NL:CRVB:2013:2877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-5264 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant had op 29 april 2011 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had daarbij een woonadres opgegeven. Na een onderzoek door het Team Handhaving, dat onder andere een huisbezoek en verhoren omvatte, heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere de aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door de appellant, die onvoldoende informatie had verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij wel degelijk woonachtig was binnen de gemeente Almere en dat hij dit met bewijzen had aangetoond. Hij stelde dat er sprake was van onjuiste voorlichting door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wat hem de indruk gaf dat hij recht had op bijstand.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door een onjuist woonadres op te geven. De Raad oordeelde dat het college terecht had gesteld dat door deze schending het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De appellant had niet aangetoond dat hij op het opgegeven adres verbleef en had het college niet in staat gesteld om zijn woon- en leefsituatie te verifiëren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5264 WWB
Datum uitspraak: 17 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
14 augustus 2012, 12/627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. Het college was, met bericht, niet vertegenwoordigd.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 april 2011 heeft appellant zich gemeld bij het Werkplein Almere. Op 29 april 2011 heeft appellant bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, waarbij hij als woonadres heeft opgegeven [adres 1] te [woonplaats].
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Team Handhaving op verzoek van de inkomensconsulent een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, is diverse instanties om inlichtingen verzocht, is een huisbezoek aan de woning van appellant gebracht, is appellant verhoord en zijn diverse getuigen gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 juli 2011. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 28 juli 2011 de aanvraag van appellant af te wijzen op de grond dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat volgens hem is komen vast te staan dat hij woonachtig was binnen de gemeente Almere en dat hij dit met bewijzen heeft aangetoond. Appellant wijst voorts op de totstandkoming van de aanvraag, waarbij van belang is dat hij bij de overgang van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (in verband met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet) naar de gemeente niet zozeer onjuiste informatie heeft verstrekt, maar dat sprake was van onjuiste voorlichting waardoor bij appellant de indruk is ontstaan dat aan hem op basis van de bij het Uwv bekende gegevens bijstand kon worden verstrekt. Gelet op het voorgaande meent appellant dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, loopt de hier te beoordelen periode van
28 april 2011 tot en met 28 juli 2011.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3.
Voor een correcte toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de woon- en leefsituatie van de belanghebbende. Bij een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant bij zijn aanvraag als woonadres heeft opgegeven het adres aan de [adres 1] te [woonplaats] en dat hij bij de aanvraag om bijstand en bij het nadien op dit adres afgelegde huisbezoek op geen enkele wijze te kennen heeft gegeven dat het hier niet om zijn werkelijke woonadres ging. Appellant erkent dat hij daarmee het college niet juist heeft ingelicht over zijn woonsituatie. Hiermee heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat appellant naar hij stelt wel steeds in de gemeente [woonplaats] heeft verbleven, maakt dat niet anders.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het college terecht heeft gesteld dat door de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet meer is vast te stellen. Dit is het geval, zoals ook de rechtbank terecht heeft geoordeeld, nu niet vaststaat dat appellant in de hier te beoordelen periode daadwerkelijk op het woonadres [adres 2] te [woonplaats] heeft verbleven. De door appellant reeds voorafgaand aan het hoger beroep ingezonden stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit de aan het adres [adres 2] te Almere gerichte en door appellant overgelegde correspondentie, nog daargelaten dat de meeste brieven buiten de hier te beoordelen periode vallen, kan niet worden afgeleid dat appellant ook op dat adres verbleef. Daarnaast heeft appellant nog een ongedateerde verklaring van mevrouw A. [L.] en verklaringen van mevrouw Z.[C.] en van mevrouw H.N. [L.] van respectievelijk 25 mei 2012 en 11 mei 2012 overgelegd, die kort gezegd inhouden dat appellant in de hier te beoordelen periode niet [adres 1] te [woonplaats] maar [adres 2] te [woonplaats] als woonadres had. Daargelaten of appellant met deze verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het adres [adres 2] te [woonplaats] heeft gewoond, is het niet duidelijk onder welke omstandigheden hij daar dan heeft verbleven. Door destijds een ander adres op te geven, heeft hij het college niet de mogelijkheid gegeven zijn woon- en leefsituatie te verifiëren. Gelet op het voorgaande heeft het college de aanvraag terecht afgewezen.
4.6. Dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat aan hem op basis van de bij het Uwv bekende gegevens bijstand zou worden verstrekt, wat hier verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel nu vaststaat dat appellant in strijd met de waarheid over zijn woonsituatie heeft verklaard, terwijl daarvoor geen rechtvaardiging is gebleken.
4.7.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter, in tegenwoordigheid van
P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 december 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.J.M. Crombach
ew