ECLI:NL:CRVB:2013:2870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-4791 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan de 26-weken eis

In deze zaak heeft appellante op 18 oktober 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, na haar werkloosheid die op 26 augustus 2011 was ingetreden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 20 oktober 2011 besloten om de WW-uitkering te ontzeggen, omdat appellante niet voldeed aan de eis dat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid in ten minste 26 weken had gewerkt. Dit besluit werd door het Uwv in een later bestreden besluit op 12 januari 2012 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 10 juli 2012 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat appellante niet voldeed aan de referte-eis, zoals neergelegd in artikel 17 van de WW. Appellante stelde dat, indien haar ontslag op staande voet onrechtmatig zou zijn, haar contract doorliep tot 3 oktober 2011, en zij in dat geval wel aan de referte-eis zou voldoen. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat er in dat geval geen sprake zou zijn van werkloosheid op de datum in geding.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2013, ondertekend door B.M. van Dun, met H.J. Dekker als griffier.

Uitspraak

12/4791 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juli 2012, 12/692 WW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 oktober 2013 heeft het Uwv gereageerd op een vraag van de Raad van
22 oktober 2013.
Het geschil is op de zitting van 1 november 2013 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1 Appellante heeft op 18 oktober 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd wegens haar op 26 augustus 2011 ingetreden werkloosheid. Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft het Uwv appellante met ingang van 18 oktober 2011
(lees: 29 augustus 2011) een WW-uitkering ontzegd, omdat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij in de 36 weken voor het intreden van haar werkloosheid in ten minste
26
weken heeft gewerkt.
1.2.
Bij besluit van 12 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2011 ongegrond verklaard. De eerste werkloosheidsdag van appellante is vastgesteld op 29 augustus 2011. In de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan deze datum heeft appellante niet in tenminste 26 weken gewerkt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellante niet voldoet aan de referte-eis, neergelegd in artikel 17 van de WW. De stelling van appellante dat zij, als haar ontslag op staande voet onrechtmatig wordt bevonden, in welk geval haar contract heeft doorgelopen tot 3 oktober 2011, wel aan de referte-eis voldoet, heeft de rechtbank niet gevolgd. In dat geval is er namelijk geen sprake van werkloosheid op de datum in geding en is om die reden voor toekenning van een
WW-uitkering met ingang van die datum geen plaats.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar bij de rechtbank ingenomen standpunt herhaald.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de ontzegging van een WW-uitkering aan appellante met ingang van 29 augustus 2011. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker

HD