ECLI:NL:CRVB:2013:2870
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan de 26-weken eis
In deze zaak heeft appellante op 18 oktober 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, na haar werkloosheid die op 26 augustus 2011 was ingetreden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 20 oktober 2011 besloten om de WW-uitkering te ontzeggen, omdat appellante niet voldeed aan de eis dat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid in ten minste 26 weken had gewerkt. Dit besluit werd door het Uwv in een later bestreden besluit op 12 januari 2012 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 10 juli 2012 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat appellante niet voldeed aan de referte-eis, zoals neergelegd in artikel 17 van de WW. Appellante stelde dat, indien haar ontslag op staande voet onrechtmatig zou zijn, haar contract doorliep tot 3 oktober 2011, en zij in dat geval wel aan de referte-eis zou voldoen. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat er in dat geval geen sprake zou zijn van werkloosheid op de datum in geding.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2013, ondertekend door B.M. van Dun, met H.J. Dekker als griffier.