ECLI:NL:CRVB:2013:2869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-4101 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na hersteldmelding door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 1990 werkzaam was in een winkel, meldde zich op 21 juni 2010 ziek met psychische klachten. Na een periode van ziekte ontving zij een Ziektewet-uitkering. Het Uwv verklaarde haar op 2 november 2011 hersteld, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, waarbij zij stelde dat haar fysieke en psychische klachten, lage intelligentie en slechte kennis van de Nederlandse taal haar ongeschikt maakten voor haar werk als kassamedewerkster. De Raad oordeelde dat de beoordeling van het Uwv voldoende zorgvuldig was en op een medische grondslag berustte. Appellante had geen medische onderbouwing voor haar beperkingen overlegd. De Raad benadrukte dat de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis op zich niet leidt tot arbeidsongeschiktheid.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor haar werk per 2 november 2011. De informatie van haar revalidatiearts en radiologen bood onvoldoende basis voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

12/4101 ZW
Datum uitspraak: 13 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 12 juni 2012, 12/55 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is vanaf 1990 tot 1 juni 2010 werkzaam geweest in een winkel, laatstelijk als kassamedewerkster. Appellante heeft zich op 21 juni 2010, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met psychische klachten. Appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. In verband met de psychische klachten van appellante heeft klinisch psycholoog
drs. A. Taticioglu op verzoek van het Uwv op 15 mei 2011 een psychologisch onderzoek verricht en daarvan verslag gedaan aan het Uwv. Nadat appellante vervolgens nog tweemaal het spreekuur van een verzekeringsarts had bezocht, is zij bij besluit van 28 oktober 2011 met ingang van 2 november 2011 hersteld verklaard en is haar ZW-uitkering per die datum beëindigd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 14 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 28 oktober 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de beoordeling van het Uwv die tot hersteldmelding heeft geleid voldoende zorgvuldig is geweest en op een voldoende medische grondslag rust. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante zelf niet met een medische onderbouwing voor haar beperkingen is gekomen.
3.
In hoger beroep heeft appellante in wezen haar eerder aangevoerde gronden herhaald. Kort gezegd komen die gronden erop neer dat appellante vanwege haar fysieke en psychische klachten, haar lage intelligentie en haar slechte kennis van de Nederlandse taal niet in staat kan worden geacht haar werk te verrichten. Appellante heeft daarbij gewezen op de door haar overgelegde informatie van haar revalidatiearts en van Turkse en Nederlandse radiologen en de reeds in het dossier aanwezige medische informatie. Appellante heeft gesteld dat het Uwv er geen blijk van heeft gegeven dat hij rekening heeft gehouden met de aard van de bij haar vastgestelde ongedifferentieerde somatoforme stoornis.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor de verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval betreft dat het werk van medewerkster in een winkel.
4.2.
In het licht van het overwogene onder 4.1, wordt vastgesteld dat het in dit geding gaat om de geschiktheid van appellante voor haar werk van kassamedewerkster met ingang van
2 november 2011. Vast staat dat appellante ruim 20 jaar heeft gefunctioneerd in haar werk. Er is geen aanleiding de door haar gestelde lage intelligentie en slechte kennis van de Nederlandse taal te zien als een reden waarom zij met ingang van 2 november 2011 niet in staat zou zijn om haar arbeid weer te verrichten.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 30 januari 2007, LJN AZ7854 en
CRvB 26 augustus 2011, LJN BR6100) kan de enkele diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis niet leiden tot het aannemen van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Bij het vaststellen van de belastbaarheid van een betrokkene is niet de diagnose bepalend te achten, maar de medisch geobjectiveerde beperkingen die deze betrokkene voor het verrichten van arbeid ondervindt.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van Uwv over de beperkingen van appellante op 2 november 2011. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.5.
De in hoger beroep door appellante overgelegde informatie van haar revalidatiearts, Turkse en Nederlandse radiologen waaruit blijkt dat sprake is van afwijkingen van de nekwervels biedt onvoldoende basis om arbeidsongeschiktheid aan te nemen voor het eigen werk per 2 november 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van
13 december 2011 gesteld dat appellante met de afwijkingen van de nekwervels vele jaren heeft kunnen werken en er geen aanleiding is om haar per 2 november 2011 niet geschikt te achten voor dat werk. Gelet op de aanwezige gedingstukken bestaat er geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.
4.6.
De stelling van appellante dat de medische besluitvorming onzorgvuldig is omdat de verzekeringsartsen niet onafhankelijk zijn, slaagt evenmin. Het feit dat de verzekeringsartsen, die appellantes gezondheidssituatie hebben beoordeeld, in dienst zijn van het Uwv maakt niet dat zij om die reden niet onafhankelijk zouden zijn in hun oordeelsvorming en dat er aan hun conclusies moet worden getwijfeld. Dat dit in het geval van appellante anders is, is door appellante niet aannemelijk gemaakt.
4.7.
De overwegingen 4.1 en 4.6 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen grond. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
6.
Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker

HD