ECLI:NL:CRVB:2013:2866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-3988 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens niet overleggen gevraagde gegevens

In deze zaak heeft appellant op 24 september 2010 een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend, waarbij hij stelde dat hij werkloos was geworden na zijn dienstverband bij een werkgever in Griekenland. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant verzocht om aanvullende informatie om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Appellant heeft echter de gevraagde gegevens niet overgelegd, wat heeft geleid tot de beslissing van het Uwv om de aanvraag bij besluit van 21 maart 2011 buiten behandeling te stellen. Dit besluit werd later door het Uwv in een beslissing op bezwaar bevestigd.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellant voldoende gelegenheid had gekregen om de gevraagde stukken te verstrekken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte gegevens van hem heeft gevraagd die uit Griekenland moesten komen, en dat hij daarover niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. Hij betoogde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door zijn aanvraag buiten behandeling te stellen zonder over de benodigde informatie te beschikken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant de verplichting had om de gevraagde stukken te overleggen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen, ondanks dat hij voldoende gelegenheid had gekregen om de benodigde informatie aan te leveren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3988 WW
Datum uitspraak: 13 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2012, 11/4025 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter zitting van 1 november 2013 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft op 24 september 2010 een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Appellant heeft gesteld werkzaam te zijn geweest bij [naam werkgever] in Griekenland (werkgever) en met ingang van 1 januari 2008 werkloos te zijn geworden. Het Uwv heeft appellant gevraagd om nadere stukken, teneinde de aanvraag te kunnen beoordelen. Appellant heeft de gevraagde informatie niet overgelegd. Daarom heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 21 maart 2011 buiten behandeling gesteld. Bij beslissing op bezwaar van 6 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2011 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv tot het bestreden besluit heeft kunnen komen omdat op appellant de verplichting rustte om de gevraagde stukken aan het Uwv te verstrekken en hij dat heeft verzuimd. Volgens de rechtbank is appellant voldoende gelegenheid geboden om de gevraagde stukken te verstrekken.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte van hem gegevens zijn gevraagd, nu die uit Griekenland moesten komen en hij daarover niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen, als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb. Daarom was artikel 4:5 van de Awb volgens hem niet van toepassing en was het Uwv niet bevoegd de WW-aanvraag buiten behandeling te stellen. Door te beslissen zonder over informatie uit Griekenland te beschikken heeft het Uwv onzorgvuldig gehandeld en daaraan klaarblijkelijk de onjuiste conclusie verbonden dat appellant geen recht op een WW-uitkering had, zo heeft appellant betoogd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2.
Het Uwv heeft appellant bij brief van 27 september 2010 de ontvangst bevestigd van diens WW-aanvraag. In die brief is appellant gevraagd om binnen een week een aantal gegevens over te leggen die nodig zijn om zijn aanvraag te beoordelen, te weten loonstroken, arbeidsovereenkomsten en ontslagbewijzen. Bij brief van 7 oktober 2010 is appellant gevraagd zo spoedig mogelijk een vragenlijst in verband met werken in het buitenland in te vullen. Hij heeft deze lijst op 10 oktober 2010 geretourneerd aan het Uwv. In een telefoongesprek van 14 oktober 2010 heeft appellant het Uwv verteld dat hij geen andere gegevens heeft dan hij heeft aangeleverd en dat hij geen gegevens meer kan krijgen bij zijn werkgever omdat deze niet meer bestaat. In een brief van 14 oktober 2010 heeft het Uwv appellant ervan op de hoogte gesteld dat meer informatie nodig is voor de behandeling van zijn aanvraag en dat hij aan OAED Dioikisi te Griekenland zal vragen het formulier E-301 af te geven. Appellant is geadviseerd dit formulier ook zelf op te vragen bij het Griekse orgaan.
Met een brief van 20 januari 2011 is appellant een termijn van vier weken gegund om stukken over te leggen die aantonen waar hij verzekerd is geweest, de arbeidsovereenkomst, de ontslagbewijzen van de werkgever en gegevens over de gewerkte weken, gewerkte uren en het uitbetaalde salaris over 2007. Hieraan is de waarschuwing verbonden dat, indien de termijn verstrijkt zonder dat alle gegevens zijn ontvangen, het Uwv kan beslissen om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn overgelegd aan het Uwv.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op appellant de verplichting rustte om de gevraagde stukken over te leggen en dat het feit dat het Uwv ook zelf heeft getracht het zogenoemde E-301 formulier te verkrijgen van de Griekse autoriteiten, hem niet ontsloeg van deze verplichting. Het ging, anders dan appellant meent, om gegevens waarover hij redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. Nu appellant zijn verplichting niet is nagekomen en daarvoor ruimschoots de gelegenheid heeft gehad heeft het Uwv kunnen besluiten de aanvraag niet te behandelen. Omdat het bestreden besluit geen inhoudelijke beslissing over het eventuele WW-recht van appellant bevat wordt voorbij gegaan aan wat appellant daarover heeft aangevoerd.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker

TM