ECLI:NL:CRVB:2013:2865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-3783 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 12 december 2011 ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant met ingang van 29 december 2011 weer geschikt was voor zijn eigen werk en verleende hem geen recht meer op een Ziektewet-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen informatie was ingewonnen bij zijn huisarts en behandelend revalidatiearts. Hij voerde aan dat zijn rugklachten ernstig waren en dat de belasting van zijn werk onderschat was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hadden appellant medisch onderzocht en de relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de verzekeringsarts een onjuist beeld had van de werkzaamheden van appellant of dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De Raad volgde de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat appellant, ondanks zijn chronische rugklachten, in staat was om zijn werk te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor verzekerden om relevante medische informatie aan te leveren ter ondersteuning van hun claims. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens voldoende basis boden voor de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn arbeid, en dat zijn subjectieve klachten niet voldoende waren om ongeschiktheid vast te stellen.

Uitspraak

12/3783 ZW
Datum uitspraak: 13 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 juni 2012, 12/1761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Yildiz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yildiz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving nadat hij werkloos was geworden als tuinbouwmedewerker (lelies knippen) via een uitzendbureau in een dienstverband van 40 uur per week, heeft zich op 12 december 2011 ziek gemeld met rugklachten.
1.2. Nadat appellant was onderzocht door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2011 bepaald dat appellant met ingang van 29 december 2011 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Volgens het Uwv was appellant ondanks zijn klachten met ingang van die datum weer geschikt voor zijn eigen werk.
1.3. Bij besluit van 25 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 december 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 24 januari 2012 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellant dat de ernst van zijn rugklachten en de daarmee gepaard gaande beperkingen zijn onderschat en zijn mogelijkheden tot werken zijn overschat. De rechtbank heeft zich aangesloten bij het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts, waaruit naar voren is gekomen dat de chronisch rugklachten van appellant niet objectief medisch vast te stellen zijn. Het tegendeel is niet gebleken uit de door appellant overgelegde medische informatie. De rechtbank is niet gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, noch dat het Uwv een onjuist beeld heeft gehad van de zwaarte en omvang van de laatstelijk verrichte arbeid van tuinbouwmedewerker.
3.
Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat het Uwv geen informatie heeft ingewonnen bij de huisarts en behandelend revalidatiearts. Voorts is voorbijgegaan aan de gemiddelde tot zware rugbelasting in de werkzaamheden. Appellant heeft gewezen op een verklaring van zijn huisarts van 27 juni 2012 waaruit blijkt dat deze de hersteldmelding van het Uwv niet steunt en waarin de huisarts ook heeft verklaard dat zijn mening wordt gedeeld door de behandelend revalidatiearts.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellant laatstelijk werkzaam was als tuinbouwmedewerker (lelies knippen) is van de juiste maatstaf arbeid uitgegaan. Niet is gebleken dat de (bezwaar)verzekeringsarts is uitgegaan van een onjuist of onvolledig beeld van de arbeid die als maatstaf gold voor de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken van appellant. Appellant heeft geen informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat bij zijn werk sprake was van een relevant zwaardere belasting dan die waarvan de verzekeringsarts bij zijn beoordeling is uitgegaan.
4.2.
Het medisch onderzoek door het Uwv is voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben beiden appellant medisch onderzocht en de informatie van de huisarts van appellant bij hun onderzoek betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 januari 2012 voldoende toegelicht waarom hij met de verzekeringsarts van mening is dat appellant ondanks zijn chronische aspecifieke rugklachten met ingang van 29 december 2011 in staat moest worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
4.3.
Op de door appellant ingebrachte medische informatie van de radioloog
B.F.W. van der Kallen van het Diagnostisch Centrum Haaglanden van 15 februari 2012, de neuroloog J. Boiten van het Medisch Centrum Haaglanden van 20 februari 2012, de afdeling neurologie van het Medisch Centrum Haaglanden van 11 april 2012, de huisarts M. Aydin van 27 juni 2012, de neuroloog K. Jellema van 8 februari 2013 en de revalidatiearts
E.H.T. Los-van Mechelen van 19 april 2013, heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 20 september 2013 gereageerd. Deze medische informatie bevestigt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat appellant chronische aspecifieke rugklachten heeft. Dat vormt volgens hem echter geen medisch argument om appellant zwaarwegende beperkingen op te leggen.
4.4.
De bezwaarverzekeringsarts wordt gevolgd in zijn conclusie dat appellant op grond van de medische informatie de in het werk voorkomende belastingen met ingang van
29 december 2011 aan kon. Hierbij wordt nog overwogen dat de schriftelijke mededeling van de huisarts, dat de hersteldmelding niet door hem en door de revalidatiearts wordt ondersteund, iedere medische onderbouwing mist. Daarbij ontbreekt een verklaring van de revalidatiearts.
4.5.
Het geheel van beschikbare gegevens brengt de Raad tot het oordeel dat er voor het Uwv voldoende basis was om appellant met ingang van 29 december 2011 geschikt te achten tot het verrichten van zijn arbeid. Dat appellant zijn klachten anders ervaart kan, wat daarvan ook zij, niet leiden tot het aanvaarden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker
sg