ECLI:NL:CRVB:2013:2863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1981, had op 27 november 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde dat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant stelde dat hij in zijn functie als tekenaar een werktempo had dat 50% lager lag dan gebruikelijk, maar de rechtbank verwierp deze stelling omdat deze functie niet was meegenomen in de beoordeling van de Wajong-uitkering.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, ondersteund door informatie van zijn psycholoog. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geconcludeerd dat de beroepsgronden van appellant niet konden slagen. De Raad bevestigde dat er voldoende functies waren geselecteerd die geen hoger opleidingsniveau vereisten dan basisonderwijs en dat rekening was gehouden met de beperkingen van appellant, zoals het werken in een hoog handelingstempo en de noodzaak voor een voorspelbare werksituatie. De Raad concludeerde dat het Uwv de geselecteerde functies op goede gronden aan de Wajong-beoordeling had ten grondslag gelegd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de eerdere beslissing van de rechtbank.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 december 2013.