ECLI:NL:CRVB:2013:2831
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- C.C.W. Lange
- F.A.M. Stroink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar inzake de Werkloosheidswet en de duur van de uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 24 januari 2013 een beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 6 december 2008 aan appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, die zou lopen tot 3 december 2012. Echter, bij een later besluit op 9 januari 2012 werd de uitkering eerder beëindigd, wat leidde tot bezwaar van appellante. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de uitkering terecht had herzien, omdat de oorspronkelijke einddatum in strijd was met de wet. Appellante stelde dat zij in vertrouwen op de WW-uitkering financiële verplichtingen was aangegaan, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat deze verplichtingen voortvloeiden uit de WW-uitkering.
Tijdens de zitting op 30 oktober 2013 heeft appellante haar standpunt herhaald en verzocht om financiële compensatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de uitkering heeft herzien. De Raad bevestigde dat de einddatum van de uitkering op 3 december 2011 had moeten liggen en dat het Uwv het recht had om deze fout te herstellen. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims over financiële schade en dat het Uwv in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van griffierechten en proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 december 2013.