ECLI:NL:CRVB:2013:2827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
13-23 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 21 september 2011. Het Uwv heeft bij besluit van 10 november 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 9 januari 2012 geen recht op een WIA-uitkering heeft, omdat zij niet als arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellante weliswaar beperkingen ondervond, maar geschikt was voor de geselecteerde functies.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 20 november 2012 de motivering van het Uwv onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde gronden herhaald en onderbouwd met een verklaring van haar dochter, waarin zij stelt dat haar beperkingen haar verhinderen om de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is als zorgvuldig en volledig beoordeeld, en de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts zijn voldoende in de beoordeling betrokken.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de functies die aan appellante zijn voorgehouden medisch geschikt zijn. Het hoger beroep van appellante is derhalve niet geslaagd, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 11 december 2013.

Uitspraak

13/23 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
20 november 2012, 12/935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad heeft, tezamen met de zaak met nummer 12/891 WAO tussen dezelfde partijen, plaatsgevonden op 31 mei 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brauer. Namens het Uwv is
mr. P.C.P. Veldman verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Het Uwv en appellante hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is verwezen naar de meervoudige kamer en de behandeling is hervat ter zitting van 30 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
In de zaak met nummer 12/891 WAO wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, zoals deze bekend zijn in verband met de aanvraag op 21 september 2011 van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 9 januari 2012 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat appellante niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt beschouwd.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 18 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 november 2011 ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante met ingang van 9 januari 2012 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingediende beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante in verband met de herbeoordeling als bedoeld in artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (zaak AWB 11/223) op 4 oktober 2010 nog gezien en onderzocht is door bezwaarverzekeringsarts
Van der Kooij en door hem de laatst opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
1 september 2008 van toepassing is geacht. De rechtbank heeft de motivering van
Van der Kooij, dat de belastbaarheid van appellante ook na zijn onderzoek van appellante op
20 februari 2012 meer aanleunt tegen de FML van 1 september 2008, zij het met enkele wijzigingen, verdedigbaar geacht. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de datum in geding, 9 januari 2012, geen gegevens overgelegd waaruit medische beperkingen zijn te herleiden die ernstiger zijn dan door Van der Kooij is aangenomen. De rechtbank heeft voorts ingestemd met het aanvullend rapport van 9 juli 2012 van Van der Kooij.
2.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 9 januari 2012 is de rechtbank van oordeel dat de aan appellante voorgehouden functies van machinaal metaalbewerker, huishoudelijk medewerker en samensteller kunststof en rubberindustrie, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt.
3.
Appellante heeft in hoger beroep de eerder in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Met onder meer de inzending van een verklaring van haar dochter acht zij mede onderbouwd dat zij vanwege haar vele beperkingen de geduide functies niet kan vervullen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de door appellante aangevoerde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is zorgvuldig en volledig geweest. Uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 21 februari 2012 en van 9 juli 2012 blijkt dat de lichamelijke en psychische problemen voldoende bij de beoordeling zijn betrokken.
4.2.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met verwijzing naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. Van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) Ch. Van Voorst.
(getekend) K.E. Haan
IvR