ECLI:NL:CRVB:2013:2824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- C.C.W. Lange
- F.A.M. Stroink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering in verband met inkomsten als zelfstandige
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 1 augustus 2006 recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant startte op 1 januari 2007 met een eigen bedrijf, wat leidde tot de beëindiging van zijn WW-uitkering op 2 juli 2007. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vorderde op 18 juli 2011 een bedrag van € 13.738,40 terug, omdat appellant in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2007 een voorschot op zijn uitkering had ontvangen. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat de WW-uitkering op voorschot was verstrekt en dat de verrekening was aangekondigd.
Appellant ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, maar de rechtbank Assen verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat mededelingen van het Uwv over het gebruik van winstcijfers over 2007 en 2008 bepalend waren geweest voor het gedrag van appellant. In hoger beroep stelde appellant dat de terugvordering gebaseerd zou moeten zijn op de winst in zijn bedrijf over de jaren 2007 en 2008, verwijzend naar gesprekken met Uwv-medewerkers en een passage uit een brief van 23 juli 2007.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de door het Uwv verrichte berekening van de terugvordering onjuist was. De Raad concludeerde dat het Uwv niet gehouden was om af te zien van de dwingend voorgeschreven toepassing van de relevante regelgeving, ondanks de verwachtingen die appellant mogelijk had gehad. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.