ECLI:NL:CRVB:2013:2782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-5091 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot afgesloten kamer tijdens huisbezoek en medewerkingsverplichting bij bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant werd bevestigd. Appellant had op 8 juni 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een anonieme tip dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, werd hij uitgenodigd voor een gesprek en toestemming gevraagd voor een huisbezoek. Tijdens dit huisbezoek op 14 november 2011 weigerde appellant toegang te verlenen tot een afgesloten kamer, ondanks dat medewerkers van de sociale dienst een sterke wietlucht roken. Appellant had eerder toestemming gegeven voor het huisbezoek, maar volhardde in zijn weigering om de kamer te openen, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 14 november 2011.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er op het moment van het huisbezoek een redelijke grond was om van appellant te verlangen dat hij toegang tot de afgesloten kamer verleende. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de toestemming voor het huisbezoek vrijwillig was en berustte op ‘informed consent’. De Raad concludeert dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting, zoals voorgeschreven in artikel 17 van de WWB. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant nog recht op bijstand had, wat hen bevoegd maakte om de bijstand in te trekken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5091 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
1 augustus 2012, 12/2826 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.R. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.R. van Laar, kantoorgenoot van mr. Roethof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Vukovic.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 8 juni 2011 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft daarbij opgegeven te wonen op het adres[adres 1] te [plaatsnaam]. Bij besluit van 24 juni 2011 is hem met ingang van 16 mei 2011 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip, inhoudende dat appellant niet woont op het door hem opgegeven adres, is hij uitgenodigd voor een gesprek op 14 november 2011. Tijdens het gesprek is appellant geconfronteerd met de anonieme tip en is hem verzocht toestemming te geven voor een huisbezoek. Appellant heeft toestemming verleend en het ‘Registratieformulier huisbezoeken (A)’ ondertekend. De bevindingen van het gesprek en het huisbezoek zijn vastgelegd in een rapportage van 16 november 2011 (rapportage).
1.3.
Uit de rapportage blijkt dat op de tweede etage een kamer met een afgesloten deur is aangetroffen. De medewerkers van de sociale dienst (medewerkers) hebben appellant verzocht deze te openen. Appellant heeft meegedeeld dat dat niet nodig is, hij heeft de deur op een kier geopend en vervolgens weer gesloten. Aan appellant is nogmaals verzocht de kamer te mogen bekijken. Appellant heeft dit geweigerd en meegedeeld dat hij het ook niet nodig vindt. Een van de medewerkers heeft vervolgens opgemerkt dat zij een sterke wietlucht rook toen appellant de deur opende en daarom de inhoud van de kamer wil zien. Appellant heeft vervolgens een afgesloten plastic wietzakje uit zijn jaszak gehaald en gezegd dat de lucht uit het zakje komt. Hij heeft de medewerkers verzocht de woning te verlaten. Volgens de medewerker waren er nu gegronde redenen om over te schakelen op een zogenoemd huisbezoek met een B registratie. Appellant heeft 15 minuten bedenktijd gekregen. Hem is voorgehouden dat het niet verder meewerken aan het huisbezoek tot gevolg kan hebben dat zijn uitkering wordt beëindigd. Appellant heeft in zijn weigering volhard.
1.4.
Bij besluit van 17 november 2011 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 14 november 2011. Aan het besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft verschaft en onvoldoende heeft meegewerkt aan het op 14 november 2011 gehouden huisbezoek, waardoor zijn recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld.
1.5.
Bij besluit van 20 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat stelt hij zich op het standpunt dat hij de medewerkingsverplichting niet heeft geschonden. Hij betwist het oordeel van de rechtbank dat het huisbezoek was gebaseerd op een vrijwillige en op informed consent gebaseerde toestemming. Voorts betwist hij dat gaande het huisbezoek een situatie is ontstaan die hem verplichtte mee te werken aan verder onderzoek. Het enkele feit dat de medewerker een wietlucht zou hebben geroken, is onvoldoende om van hem te verlangen de kamer te laten zien. Ten onrechte is er geen rekening gehouden met het feit dat de politie daags na het huisbezoek een inval in de woning van appellant heeft gedaan waarbij geen spoor van een hennepkwekerij is aangetroffen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding ligt ter beoordeling voor de periode van 14 november 2011 (datum intrekking) tot en met 17 november 2011 (datum van het primaire besluit).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat voorafgaand aan het huisbezoek op 14 november 2011 geen redelijke grond bestond voor een huisbezoek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellant gegeven toestemming voor het huisbezoek vrijwillig was en berust op ‘informed consent’. Uit de rapportage blijkt dat appellant om toestemming is gevraagd en dat hem het ‘Registratieformulier huisbezoeken (A)’ is voorgelegd. Op dit formulier staat vermeld dat hij verklaart dat de Dienst SZW hem heeft verteld dat hij een huisbezoek mag weigeren en dat dit geen directe gevolgen heeft voor zijn uitkering. Ook heeft hij op het formulier aangekruist dat hij toestemming geeft voor een huisbezoek door de dienst SZW. Het formulier is gedateerd op 14 november 2011 en appellant heeft dit formulier ondertekend. Dat appellant, naar hij stelt, van de medewerker geen toestemming kreeg om tijdens het huisbezoek geluid- en beeldopnamen te maken doet hier niet aan af. Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat het huisbezoek op 14 november 2011 rechtmatig is aangevangen.
4.3.
Uit de in 1.2 genoemde rapportage blijkt dat appellant de gesloten kamer op de tweede etage aanvankelijk vrijwillig heeft opengedaan en weer gesloten. Hierna heeft een van de medewerkers opgemerkt dat zij een wietlucht rook toen appellant de deur opendeed. Op dat moment ontstond er een redelijke grond om van appellant te verlangen dat hij toegang tot de afgesloten kamer zou verschaffen. Appellant is er op gewezen dat het niet verder meewerken tot gevolg zou kunnen hebben dat zijn uitkering zou worden beëindigd. Appellant heeft vervolgens gezegd niet verder te willen meewerken. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat tijdens het aanvankelijk onverplicht aangevangen huisbezoek een medewerkingsverplichting voor appellant is ontstaan. Dat achteraf is gebleken dat bij een politie-inval daags na het huisbezoek geen hennepplanten of andere op geld waardeerbare goederen in de woning van appellant zijn aangetroffen, maakt dat niet anders. Het gaat er in dit geval om dat er op het moment van beoordeling een redelijke grond was om de medewerking van appellant te verlangen. Door onvoldoende mee te werken aan het huisbezoek heeft appellant niet voldaan aan zijn uit artikel 17 van de WWB voorvloeiende inlichtingen- en medewerkingsverplichting. Als gevolg daarvan heeft het college niet kunnen vaststellen of appellant nog recht op bijstand had en was het bevoegd tot intrekking van de bijstand over te gaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD