ECLI:NL:CRVB:2013:2776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-4877 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, waarbij zijn bijstand met 20% werd verlaagd gedurende een maand. Dit gebeurde omdat appellant onvoldoende had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een medisch en arbeidsdeskundig advies ontvangen waaruit bleek dat hij voltijds kon werken, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen. Ondanks herhaalde oproepen om te verschijnen voor een arbeidscontract en een medisch onderzoek, is appellant niet verschenen, met als reden rugklachten. Het college heeft appellant vervolgens bij besluit van 4 november 2011 een maatregel opgelegd, die later door de rechtbank werd bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk bereid was om mee te werken aan een medisch onderzoek, maar dat hij dit niet kon doen vanwege zijn rugklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant verwijtbaar onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek, omdat hij de keuringsarts niet in de gelegenheid heeft gesteld om de ernst van zijn klachten te beoordelen. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad concludeert dat de weigering van appellant om mee te werken aan het huisbezoek niet kan worden geaccepteerd, en dat de maatregel van het college terecht is opgelegd.

Uitspraak

12/4877 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juli 2012, 12/2437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.C. Blok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Blok. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Bos.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 18 mei 2011 heeft Salude deskundige dienst (Salude) een medisch en arbeidsdeskundig advies uitgebracht over de mogelijkheden van appellant om arbeid te verrichten. De conclusie was dat appellant voltijds kan werken mits rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Het college heeft appellant bij brief van 26 mei 2011 gewezen op de aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Appellant is opgeroepen om op 29 augustus 2011 bij de DSW werkzaamheden te gaan verrichten. Appellant is op deze dag niet verschenen met de melding dat hij last heeft van zijn rug. Vervolgens is appellant op 6 oktober 2011 bij de verzekeringsarts op het spreekuur geweest. De verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat, indien rekening wordt gehouden met beperkingen van appellant, hij gedurende hele dagen belastbaar is. Vervolgens heeft het college bij brief van 7 oktober 2011 appellant wederom gewezen op de arbeidsverplichtingen. Appellant is bij brief van 25 oktober 2011 uitgenodigd om op 28 oktober 2011 een arbeidscontract bij DSW te komen tekenen. Appellant is op 28 oktober 2011 niet verschenen met bericht dat hij ziek is. Op 31 oktober 2011 heeft een adviserend arts telefonisch contact gehad met appellant. De arts heeft getracht een huisbezoek af te leggen doch appellant heeft geweigerd de arts binnen te laten.
1.2.
Bij besluit van 4 november 2011 heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellant verlaagd met 20% gedurende een maand. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat hij niet zou hebben willen meewerken aan een onderzoek om zijn klachten te beoordelen. De weigering om een medisch onderzoek door middel van een huisbezoek te laten verrichten is naar de mening van appellant valide. Appellant stelt dat hij heeft aangegeven dat hij te allen tijde bereid was om een medisch onderzoek te ondergaan op het kantoor van Salude. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat zijn rugklachten op 28 oktober 2011 zo ernstig waren dat hij niet in staat was zich te verplaatsen. Nu bij het college bekend was dat appellant ernstige rugklachten heeft, was dit een valide reden om niet te verschijnen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover van belang, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.
4.1.2. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover van belang, dat indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Leidschendam-Voorburg (Afstemmingsverordening).
4.1.3. Artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4.1.4. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat het niet of onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling een gedraging betreft die behoort tot de tweede categorie. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening wordt de maatregel bij een gedraging van de tweede categorie vastgesteld op twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op 28 oktober 2011 niet is verschenen bij een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.3.
Het was voor het college van belang om op 31 oktober 2011 de ernst van appellants rugklachten te kunnen beoordelen, omdat appellant op 28 oktober 2011 niet bij DSW is verschenen om het contract te ondertekenen en hij slechts enkele dagen later, op 1 november 2011, zou starten met het traject bij DSW. Om de ziekmelding te kunnen beoordelen was het college gehouden een medisch onderzoek te laten verrichten. Het afleggen van een huisbezoek door de keuringsarts is bij ziekmelding een gebruikelijke methode om de ernst van de klachten te beoordelen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het in een zodanige situatie ook gangbare praktijk is dat een huisbezoek wordt afgelegd. Vaststaat dat appellant op 31 oktober 2011 de keuringsarts niet in de gelegenheid heeft gesteld om door middel van een huisbezoek de ernst van de klachten op dat moment te beoordelen. Daarmee heeft appellant geweigerd om mee te werken aan het medisch onderzoek door middel van een huisbezoek. Gelet hierop heeft het college kunnen concluderen dat appellant verwijtbaar onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.4.
Dat appellant in het telefoongesprek met de keuringsarts te kennen heeft gegeven bereid te zijn naar het kantoor van Salude te komen, wat daarvan ook zij, maakt niet dat geen sprake is van een weigering dan wel dat deze weigering hem niet kan worden tegengeworpen. Het is immers niet aan appellant maar aan de keuringsarts om te bepalen om welke wijze het onderzoek plaatsvindt. Appellant heeft als reden voor het niet toestaan van het medisch onderzoek door middel van een huisbezoek nog een beroep gedaan op zijn recht op privacy, maar ook dit vormt geen deugdelijke reden voor zijn weigering omdat het hier ging om een medisch onderzoek naar zijn lichamelijke gesteldheid, verricht door een arts die zich als zodanig legitimeert en niet om een onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie. Het betoog dat appellant valide redenen had voor het weigeren van het huisbezoek, zodat de verwijtbaarheid ontbreekt, wordt dan ook verworpen.
4.5.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.C. Oomkens

HD