ECLI:NL:CRVB:2013:2740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-4974 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van aanvullende bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van aanvullende bijstand aan appellant, die als gevolg van het ontvangen pensioen een hoger inkomen had dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant ontving vanaf 25 april 2002 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en vanaf 1 september 2009 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) ontdekte in mei 2011 dat appellant een pensioen ontving van Aegon Levensverzekeringen, wat hij niet had gemeld. Hierdoor werd de Svb genoodzaakt om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de ten onrechte uitbetaalde bedragen terug te vorderen, wat leidde tot een totaalbedrag van € 27.680,28.

Appellant en zijn advocaat hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat zij de gemeente Gennep op de hoogte hadden gesteld van het pensioen en dat de Svb door langdurig stilzitten zijn recht op intrekking en terugvordering had verspeeld. De rechtbank had echter geoordeeld dat appellanten hun wettelijke inlichtingenverplichting hadden geschonden, omdat er geen bewijs was dat de gemeente of de Svb op de hoogte was van het pensioen. De Raad oordeelde dat de Svb bevoegd was om de bijstand in te trekken en de terugvordering te effectueren, en dat de beroepsgronden van appellanten niet slaagden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4974 WWB en 12/4975 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
14 augustus 2012, 12/251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) te[woonplaats] en erven van[naam betrokkene], in leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Appellant en mr. De Glas zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 25 april 2002 in aanvulling op zijn ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Vanaf 1 september 2009 ontvangt appellant op zijn pensioen een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de WWB.
1.2.
De Svb heeft in mei 2011 kennis genomen van het feit dat appellant een pensioen ontvangt van Aegon Levensverzekeringen. Hierop heeft de Svb bij brief van 24 mei 2011 nadere gegevens opgevraagd bij Aegon. Bij brief van 1 juni 2011 heeft Aegon de gevraagde gegevens aan de Svb overgelegd.
1.3.
Bij besluiten van 12 juli 2011 heeft de Svb de aanvullende bijstand vanaf 25 april 2002 ingetrokken en de ten onrechte uitbetaalde aanvullende bijstand ter hoogte van € 27.680,28 teruggevorderd op de grond dat appellant per laatstgenoemde datum als gevolg van ontvangen pensioen een hoger inkomen heeft ontvangen dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Hiertegen hebben appellanten bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 24 januari 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten stellen dat zij de gemeente Gennep hebben geïnformeerd over de ontvangst van het aanvullend ouderdomspensioen, zodat die gemeente daarvan op de hoogte kon zijn. Voorts betogen appellanten dat de Svb door over een tijdvak van vele jaren geen controle uit te oefenen het recht op gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot intrekking en terugvordering met terugwerkende kracht heeft verspeeld. De rechtbank heeft bovendien niet onderkend dat de Svb ingevolge artikel 64 van de WWB periodiek inlichtingen dient in te winnen bij instanties als pensioenfondsen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 25 april 2002 tot en met 12 juli 2011.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De Svb is in mei 2011 bekend geraakt met het gegeven dat appellant pensioen ontvangt. Uit opgevraagde gegevens bij Aegon Levensverzekeringen is vervolgens gebleken dat appellant dit pensioen vanaf 1 juli 2001 ontvangt. Het gaat daarbij om een bedrag van
€ 446,41 bruto per maand. Tezamen met de AOW-uitkering komt het inkomen van appellant uit boven de voor hem geldende bijstandsnorm.
4.4.
De beroepsgrond van appellanten dat de gemeente Gennep op de hoogte was van het pensioen van appellant slaagt niet. Uit navraag bij de gemeente Gennep alsmede op grond van door de Svb verricht dossieronderzoek is gebleken dat noch uit de aanvraag om bijstand, noch uit de periodiek ingeleverde inlichtingenformulieren of uit de kopieën van bankafschriften valt af te leiden dat appellant pensioen heeft ontvangen. Appellanten hebben het college of de Svb ook niet anderszins mededeling gedaan van de ontvangst van het pensioen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten daarmee hun wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.5.
De beroepsgrond van appellanten dat de Svb vanwege langdurig stilzitten het recht op intrekking en terugvordering heeft verspeeld - welke grond wordt opgevat als een beroep op rechtsverwerking - slaagt, mede tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde schending van de inlichtingenverplichting, evenmin. Het enkele tijdsverloop tussen 25 april 2002 en het besluit van 12 juli 2011 is onvoldoende om aan te nemen dat zich een situatie voordoet waarin de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering niet meer mag worden aangewend. Bovendien heeft de Svb op geen enkel moment aan appellanten te kennen gegeven dat van intrekking of terugvordering zal worden afgezien.
4.6.
Ten slotte kan de uitleg van artikel 64 van de WWB zoals appellanten die voorstaan niet worden gevolgd. In artikel 64 van de WWB is geregeld welke instanties verplicht zijn desgevraagd aan - in het onderhavige geval - de Svb kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de WWB. Op geen enkele wijze kan hieruit een algemene verplichting voor de Svb worden afgeleid om periodiek bij pensioenfondsen inlichtingen te vragen over personen die bijstand ontvangen.
4.7.
De Raad komt dan ook, anders dan appellanten, tot de conclusie dat de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de aanvullende bijstand met ingang van 25 april 2002 in te trekken en om op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over te gaan. Tegen de uitoefening van de bevoegdheid zijn geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
4.8.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD