ECLI:NL:CRVB:2013:2738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
11-423 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor kosten van huur camper en opslag inboedel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam inzake de afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand. Appellant ontving vanaf 17 april 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft in juni 2009 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten in verband met de ontruiming van zijn woning, opslag van inboedel en huur van een camper. Het college heeft deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de kosten voor opslag en huur niet onder de bijzondere bijstand vallen en dat appellant al in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten voor bepaalde kosten.

In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd, waarbij het college in januari 2011 alsnog bijzondere bijstand heeft toegekend voor de huur van de camper en opslag van inboedel, maar niet voor de kosten van de wederrechtelijke ontruiming. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college ten onrechte niet alle kosten heeft vergoed. De Raad heeft het besluit van het college voor een deel vernietigd en het bedrag aan bijzondere bijstand voor de huur van de camper en opslag van inboedel vastgesteld op € 68,25 voor de periode van 12 juni 2009 tot en met 30 juni 2009. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover deze is aangevochten en het college opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

11/423 WWB, 12/3141 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 november 2010, 09/5975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen beslissing op bezwaar van 14 januari 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012. Appellant is daar, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J.M. Boegborn en J. Rigters.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bepaald dat appellant alsnog in de gelegenheid wordt gesteld het beroepschrift te ondertekenen. Appellant heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is vervolgens ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 28 oktober 2013, waar partijen, het college met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 17 april 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 12 juni 2009 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten in verband met de ontruiming van zijn toenmalige woning in 2007, de maandelijkse kosten van opslag van zijn inboedel en de huur van een camper. Op 6 augustus 2009 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van contactlenzen tot een bedrag van € 20,30. Bij besluit van 2 september 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 november 2009 (bestreden besluit), heeft het college afwijzend beslist op deze aanvragen.
1.3.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat
- de kosten van opslag behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die moeten worden voldaan uit de bijstandsnorm;
- het gemeentelijk beleid niet voorziet in vergoeding van woonkosten voor roerende goederen;
- appellant tijdens de hoorzitting heeft toegelicht dat de gevraagde bijzondere bijstand in verband met de wederrechtelijke ontruiming in augustus 2007 ziet op de gemaakte proceskosten van in totaal € 887,22, dat deze kosten gedeeltelijk niet worden vergoed wanneer de betreffende procedure wordt verloren en de overige kosten die bij hem in rekening zijn gebracht als schulden moeten worden beschouwd en dat ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB geen bijstand voor schulden wordt verleend;
- dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van contactlenzen omdat sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van de aanvullende ziektekostenverzekering en dat de vergoeding van € 250,-, die appellant van Agis heeft ontvangen, toereikend en passend is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het
bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college niet het juiste toetsingskader heeft gebruikt en dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover het betrekking heeft op de kosten van de maandelijkse huur voor opslag van inboedel en de meerkosten voor contactlenzen. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar voor zover dat betrekking heeft op de huur van de camper en de kosten van wederrechtelijke ontruiming van de woning.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluit van 14 januari 2011 aan appellant alsnog over de periode van 12 juni 2009 tot 27 augustus 2009 € 105,15 per maand aan bijzondere bijstand voor de kosten van huur van de camper en kosten opslag inboedel toegekend. Bij dit besluit heeft het college aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de gemaakte kosten in verband met de wederrechtelijke ontruiming van de woning van appellant ten grondslag gelegd dat deze kosten zich voordeden in 2006, 2007 en 2008, dat appellant, volgens eigen opgave, deze kosten heeft voldaan, dat om die reden ten tijde van de daartoe strekkende bijstandsaanvraag in deze kosten reeds was voorzien, zodat die kosten zich niet meer voordeden. Het besluit van 14 januari 2011 wordt, gelet op de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Kosten in verband met de wederrechtelijke ontruiming
5.1.
Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte niet beslist op vijf onderdelen: de geleden schade als gevolg van de wederrechtelijke ontruiming, de kosten van de onvoorzienbare verhuizing, administratiekosten, teveel betaalde huur en de kosten van opslag van inboedel over twee jaar.
5.2.
Appellant heeft het standpunt van het college, zoals weergegeven in het bestreden besluit, dat hij tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat deze bijstandsaanvraag ziet op de in verband met de woningontruiming gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 887,22, niet bestreden. Om die reden ziet het bestreden besluit alleen op deze kosten in verband met de woningontruiming. Voor zover de bijstandsaanvraag van 12 juni 2009 al betrekking heeft op de door appellant genoemde vijf onderdelen, kan, gelet op de beperkte strekking van het bestreden besluit, niet worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist over deze vijf onderdelen.
Huur camper en opslag inboedel
5.3.
Aan de toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten tot een bedrag van € 105,15 per maand over de periode van 12 juni 2009 tot 27 augustus 2009 bij het besluit van
14 januari 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat, overeenkomstig het verzoek van appellant, voor deze kosten bijstand kan worden verleend voor zover deze tezamen hoger zijn dan een derde gedeelte van de toepasselijke bijstandsnorm, verhoogd met de toeslag van 20%. Het college heeft geen aanleiding gezien deze bijzondere bijstand te verlenen over de periode vóór de daartoe strekkende bijstandsaanvraag op 12 juni 2009, omdat wordt aangenomen dat appellant de huur van de camper toen al had voldaan.
5.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het college deze bijzondere bijstand ten onrechte niet over de periode vanaf 21 mei 2009 heeft verleend. Appellant heeft evenwel het standpunt van het college niet bestreden dat hij de camperhuur in de periode vóór 12 juni 2009 al had voldaan. Dit betekent dat, zoals in 5.3 is overwogen, geen plaats is voor bijstandsverlening voor deze kosten in de periode van 21 mei 2009 tot 12 juni 2009. Ook hierbij is niet gebleken van omstandigheden die afwijking van genoemde regel rechtvaardigen.
5.5.
Naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting van de Raad op 31 juli 2012 heeft appellant erop gewezen dat het college erkent dat een te laag bedrag aan bijzondere bijstand voor deze kosten is verstrekt. Ter zitting heeft het college verklaard dat bij de berekening van het bedrag aan bijzondere bijstand over de periode van 12 juni 2009 tot en met 30 juni 2009 ten onrechte de vanaf 1 juli 2009 toepasselijke bijstandsnorm en maximale toeslag zijn gehanteerd en dat op basis van de juiste berekening over deze negentien dagen een hoger bedrag aan bijzondere bijstand voor deze kosten had moeten worden verleend.
5.6.
De Raad ziet daarin aanleiding het beroep tegen het besluit van 14 januari 2011, voor zover daarbij de bijzondere bijstand voor huur van de camper en de opslag van de inboedel over de periode van 12 juni 2009 tot en met 30 juni 2009 is vastgesteld op € 66,60
(19/30x € 105,15), gegrond te verklaren en dit besluit in zoverre te vernietigen. Voorts bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bedrag aan bijzondere bijstand voor deze kosten over deze periode vast te stellen op € 68,25. Daarbij is uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnorm in deze periode van € 641,93 en de maximale toeslag van € 256,77, tezamen € 898,70. De kosten van camperhuur en opslag inboedel tezamen, verminderd met 1/3 deel van € 898,70 leidt tot een bedrag van € 68,25 over de negentien dagen in juni 2009.
Contactlenzen
5.7.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
5.8.
Ten tijde hier van belang waren de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de hier aan de orde zijnde kosten aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. Op grond van artikel 2.13, aanhef en onder b, van de Regeling zorgverzekering, zoals dit artikel toen luidde, bestaat slechts aanspraak op een vergoeding van contactlenzen indien voldaan is aan een van de zorginhoudelijke criteria vermeld in bijlage 3, onderdeel 2 van deze regeling. Daarmee is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van contactlenzen. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan toekenning van bijzondere bijstand in de gevraagde kosten in de weg staat. Hierbij doet niet ter zake dat appellant wel aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten op basis van een aanvullende ziektekostenverzekering.
5.9.
Gelet op 5.9 kan in het midden blijven of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van bijzondere bijstand voor deze kosten moet worden afgewezen omdat appellant deze kosten ten tijde van die aanvraag al had voldaan. Op basis van het buitenwettelijke beleid van het college kan met het aanvragen van bijzondere bijstand voor kleine bedragen worden gewacht tot een totaalbedrag van € 100,- is bereikt. Of daarvan ten tijde van de bijstandsaanvraag van appellant op 16 augustus 2009 sprake was, is niet duidelijk.
Conclusie
5.10.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 14 januari 2011 slaagt ten dele en leidt tot de in 5.6 weergegeven gevolgen.
6.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van appellant is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2011 voor zover daarbij de bijzondere
bijstand voor huur camper en opslag inboedel over de periode van 12 juni 2009 tot en met
30 juni 2009 is vastgesteld op € 66,60 gegrond en vernietigt dit besluit in zoverre;
- stelt het bedrag aan bijzondere bijstand over deze periode vast op € 68,25 en bepaalt dat
deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het besluit van 14 januari 2011;
- bepaalt dat het college het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,- aan appellant
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.F. Bandringa en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.R. Schuurman
sg