ECLI:NL:CRVB:2013:2710
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) en de eis van exclusiviteit in een gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene Nabestaandenwet (ANW). De appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van J.M. [D.] op 18 september 2009, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze uitkering later ingetrokken, omdat appellante op het moment van overlijden in een meerpersoonshuishouden woonde en niet met [D.] gehuwd was of een geregistreerd partnerschap had. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad overwoog dat er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die de Svb zouden dwingen om terug te komen op het eerdere besluit. De eis van exclusiviteit tussen twee personen in een gezamenlijke huishouding werd bevestigd, waarbij de Raad stelde dat op de peildatum sprake was van een meerpersoonshuishouden. De appellante kon daarom niet als nabestaande in de zin van de ANW worden aangemerkt. De Raad verwierp ook de stelling van appellante dat er sprake was van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ten opzichte van weduwen in Marokko, aangezien de Nederlandse wetgeving geen meerdere huwelijken toestaat.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had geweigerd de nabestaandenuitkering toe te kennen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en de leden T.L. de Vries en E.E.V. Lenos. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 december 2013.