Uitspraak
OVERWEGINGEN
9 juli 2008 ingetreden toename van arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan de arbeidsongeschiktheid die aanleiding was voor de WAO-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant. Appellant ontving sinds 25 juni 2001 een WAO-uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd op 11 juni 2006 ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van werk als grondwerker meldde appellant zich op 9 juli 2008 ziek, met verslavingsproblematiek als een van de redenen. In 2010 vroeg hij een WGA-uitkering aan, die hem werd toegekend, maar de werkgever maakte bezwaar. Het Uwv verklaarde het bezwaar gegrond en kende appellant opnieuw een WAO-uitkering toe, met terugwerkende kracht tot 6 augustus 2008.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak had dan de eerdere WAO-uitkering. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij appellant lag om aan te tonen dat er geen oorzakelijk verband was tussen de eerdere en latere uitval. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellant hierin niet geslaagd was. De medische rapporten toonden aan dat de psychische beperkingen van appellant bepalend waren voor zijn arbeidsongeschiktheid, en dat de verslavingsproblematiek niet als een andere oorzaak kon worden beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.