ECLI:NL:CRVB:2013:2699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
11-1573 INBURG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep inzake inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft een appellante die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, waarin haar werd meegedeeld dat zij voor 25 mei 2014 het inburgeringsexamen moest behalen. De appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

In hoger beroep heeft de appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.E.M. Later, het hoger beroep ingetrokken, maar met een verzoek om vergoeding van proceskosten en griffierechten. Het college had inmiddels, op 18 oktober 2011, ontheffing van de inburgeringsplicht verleend aan de appellante, omdat zij moeilijk leerbaar is en psychische en lichamelijke beperkingen heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college materieel aan de bezwaren van de appellante tegemoet is gekomen en heeft de proceskosten in hoger beroep beoordeeld. De kosten voor verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 944,-.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beslissing het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellante. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2013.

Uitspraak

11/1573 INBURG
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en
artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 januari 2011, 10/3188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.E.M. Later, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met een brief van 14 november 2012 heeft mr. Later nadere stukken ingezonden.
Desgevraagd heeft het college, bij brief van 24 januari 2013, laten weten reeds op
18 oktober 2011 een nieuw besluit te hebben genomen.
Na nadere correspondentie tussen partijen over door appellante beweerdelijk geleden schade, heeft mr. Later het hoger beroep ingetrokken onder vordering van proceskosten en griffierechten.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Met een besluit van 25 mei 2009 heeft het college appellante laten weten dat zij voor
25 mei 2014 het inburgeringsexamen, als bedoeld in de Wet inburgering, behaald dient te hebben en dat zij dus niet van de inburgeringsplicht is ontheven op medische gronden. Bij beslissing op bezwaar (bestreden besluit) van 30 maart 2010 (verzonden 6 april 2010) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Tevens heeft zij het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.
3.
Met het onder Procesverloop genoemde besluit van 18 oktober 2011 heeft het college alsnog ontheffing van de inburgeringsplicht verleend aan appellante, omdat zij moeilijk leerbaar is en er bovendien sprake is van psychische en lichamelijke beperkingen.
4.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
4.2.
Niet in geschil is dat het college materieel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. Desgevraagd heeft mr. Later de Raad laten weten dat appellante vergoeding wenst van proceskosten, van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand en van het griffierecht.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak reeds een oordeel gegeven over de proceskosten in eerste aanleg, alsmede over de vergoeding van griffierecht, zodat alleen de kosten in hoger beroep ter beoordeling voorliggen.
4.4.
In een reactie van 2 mei 2013 van het college aan de Raad heeft hij laten weten de eigen bijdrage voor rechtsbijstand voor zijn rekening te zullen nemen. Hierover bestaat tussen partijen dus geen geschilpunt meer.
4.5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
5.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en K. Wentholt en
G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. Baas

TM