ECLI:NL:CRVB:2013:2665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
10-7089 WW-P
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vraag over werkloosheidsuitkering voor grensarbeiders in de EU

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2013 een prejudicieel verzoek ingediend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. De zaak betreft de werkloosheidsuitkering van een grensarbeider, [M.], die in Nederland woont maar in Duitsland werkt. [M.] heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is afgewezen. Het Uwv stelt dat [M.] als grensarbeider moet worden aangemerkt en dat zij in Duitsland een uitkering moet aanvragen, omdat zij gedeeltelijk werkloos is geworden. De rechtbank heeft geoordeeld dat [M.] onderworpen was aan de Duitse wetgeving, maar de aanvraag voor een uitkering in Duitsland is afgewezen door de Bundesagentur für Arbeit. Deze heeft geoordeeld dat [M.] volledig werkloos is, omdat zij niet meer bij dezelfde werkgever werkt.

De Centrale Raad van Beroep vraagt zich af of [M.] als gedeeltelijk werkloze grensarbeider kan worden aangemerkt, ondanks dat zij aansluitend bij een andere werkgever in Duitsland is gaan werken. De Raad wijst op de Europese regelgeving, met name Verordening (EEG) nr. 1408/71, die bepaalt dat de wetgeving van de lidstaat waar de werknemer werkzaam is, van toepassing is. De Raad overweegt dat de vraag of [M.] recht heeft op een werkloosheidsuitkering in Nederland of Duitsland, afhankelijk is van de uitleg van artikel 71 van deze verordening.

De Raad heeft vastgesteld dat er een leemte lijkt te zijn in de regelgeving met betrekking tot de situatie van grensarbeiders die na een fulltime dienstverband bij een andere werkgever in dezelfde lidstaat voor minder uren gaan werken. De Raad heeft daarom besloten om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de EU, om duidelijkheid te krijgen over de uitleg van de Europese regels in deze context. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat het Hof uitspraak heeft gedaan.

Uitspraak

10/7089 WW-P
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Partijen:
[M.], wonende te [woonplaats] ([M.])
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens [M.] heeft mr. B.J. Bloemendal hoger beroep ingesteld. Mr. E.J. Bek heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013. [M.] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.T. van der Weert.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het Uwv heeft bij brief van 10 april 2013 een aantal vragen van de Raad beantwoord. Met een brief van 1 mei 2013 is namens [M.] nog een aantal nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 25 oktober 2013. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend. In verband met het voornemen om in deze zaak aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) een verzoek om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU te doen, is aan partijen een concept-vraagstelling gezonden.
Heeft Uwv heeft daarop gereageerd.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. [M.] is per 1 januari 2003 in dienst getreden bij [werkgever 1] GmbH ([werkgever 1]) te [vestigingsplaats 1], Duitsland, in een voltijds dienstverband, zijnde 37,5 uur per week. Dit dienstverband heeft bestaan tot en met 28 februari 2009. Met ingang van 1 maart 2009 is [M.] aansluitend bij [werkgever 2] Service GmbH ([werkgever 2]) te [vestigingsplaats 2], Duitsland, voor 10 uur per week in dienst getreden. Zij is al die tijd in Enschede, Nederland, woonachtig geweest. Een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) is door het Uwv afgewezen. Het Uwv meent dat [M.], op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) aangemerkt moet worden als grensarbeider. Nu zij gedeeltelijk werkloos is geworden dient [M.] in het werkland, zijnde Duitsland, een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering te doen.
1.3. De rechtbank is, voor zover van belang, tot het oordeel gekomen dat [M.] onderworpen was aan de wetgeving van Duitsland.
1.4. De aanvraag voor een werkloosheidsuitkering in Duitsland is echter, met een beslissing van 29 april 2009, door de Bundesagentur für Arbeit, afgewezen. De Bundesagentur is op grond van het Duitse Sozialgezetzbuch van mening dat in het geval van [M.] sprake is van een volledig werkloze grensarbeider nu de voortzetting van het dienstverband voor minder uren niet plaatsvindt bij dezelfde werkgever, maar bij een andere werkgever.
1.5. Tegen dit besluit heeft [M.] beroep ingesteld bij het Sozialgericht te Münster. Dit gerecht heeft, voor zover bekend, nog geen uitspraak gedaan.
Europese regelgeving
2.1. Artikel 13, lid 1 en lid 2, onder a, van Vo 1408/71 luidt:
1.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;
(…)
2.2.
Artikel 71, lid 1, onder a-i en a-ii van Vo 1408/71 luidt:
1.
De werkloze werknemer die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonde, heeft recht op uitkering overeenkomstig de volgende bepalingen:
a) i) de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat, alsof hij op het grondgebied van die Staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;
ii) de volledig werkloze grensarbeider heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend;
(…)
2.3.
Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, Besluit nr. 205, van 17 oktober 2005:
1) Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder a) van de verordening is de beoordeling van de aard van de werkloosheid - te weten gedeeltelijke of volledige werkloosheid - afhankelijk van het feit of enige contractuele arbeidsverhouding tussen partijen bestaat of behouden blijft. De duur van een eventuele tijdelijke opschorting van de activiteit speelt hierbij geen rol.
2) Wanneer een grensarbeider in dienst blijft van een onderneming in een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan hij woont maar zijn activiteit wordt opgeschort, hoewel hij op elk moment zijn werkzaamheden kan hervatten, wordt hij als gedeeltelijk werkloos beschouwd en worden de desbetreffende uitkeringen door het bevoegde orgaan van de lidstaat waarin hij heeft gewerkt verleend overeenkomstig artikel 71, lid 1, onder a), i) van Verordening (EEG) nr. 1408/71.
3) Wanneer een grensarbeider, bij ontstentenis van enige contractuele arbeidsverhouding, geen band meer heeft met de lidstaat waarin hij heeft gewerkt, - bijvoorbeeld wegens het beëindigen of aflopen van het arbeidscontract - wordt hij als volledig werkloos beschouwd overeenkomstig artikel 71, lid 1, onder a), ii) van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en worden de uitkeringen door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.
4) Dit besluit is van toepassing vanaf de eerste dag van de maand volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
3.1.
De Raad overweegt als volgt.
3.2.
Op grond van artikel 13, tweede lid, onder a, van Vo 1408/71 stelt de Raad vast dat [M.], ten tijde van haar werkzaamheden bij Saueressig onderworpen was aan de Duitse wetgeving, evenals ten tijde van haar werkzaamheden bij [werkgever 2]. De vraag is echter of uit artikel 71 van Vo 1408/71 volgt dat zij desondanks in Nederland recht heeft op een werkloosheidsuitkering.
3.3.
In artikel 71, eerste lid, onder a-i, van Vo 1408/71 wordt gesproken van ‘de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is’. In artikel 71, eerste lid, onder a-ii van Vo 1408/71 wordt een regeling getroffen voor de ‘volledig werkloze grensarbeider’. De bewoordingen van deze artikeldelen geven, naar het de Raad voorkomt, geen antwoord op de vraag welke staat een werkloosheidsuitkering moet toekennen in de situatie als in dit geding aan de orde. Immers, onderdeel i van artikel 71, eerste lid, onder a, van Vo 1408/71 spreekt over ‘dezelfde werkgever’, terwijl onderdeel ii spreekt van ‘de volledig werkloze grensarbeider’. In deze regeling lijkt een leemte te zijn wat betreft de categorie gedeeltelijk werkloze grensarbeiders die direct aansluitend werkzaam zijn geworden bij een andere werkgever.
3.4.
In het arrest De Laat van 15 maart 2001, C-444/98, heeft het Hof geoordeeld:
“1) Of een grensarbeider in loondienst gedeeltelijk dan wel volledig werkloos is in de zin van artikel 71, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, moet op grond van eenvormige communautaire criteria worden beoordeeld. Aan die beoordeling mogen geen nationaalrechtelijke criteria ten grondslag worden gelegd.
2) Een werknemer die in een andere lidstaat dan waar hij woont, bij dezelfde onderneming blijft werken, zij het in deeltijd, en beschikbaar is om voltijdwerkzaamheden te aanvaarden, is gedeeltelijk werkloos; de uitkering dient in dit geval door het bevoegde orgaan van die staat te worden verleend. Indien een grensarbeider daarentegen geen enkele band met die staat meer heeft en volledig werkloos is, dient de uitkering door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats te worden verleend. De nationale rechter dient op basis van deze criteria in de bij hem aangebrachte zaak uit te maken, onder welke categorie de werknemer valt.ˮ
3.5.
In Besluit nr. 205 van de Administratieve Commissie (Besluit nr. 205) wordt gesproken over ‘of enige contractuele arbeidsverhouding tussen partijen bestaat of behouden blijft’.
3.6.
Zowel het antwoord van het Hof op de tweede vraag in het arrest De Laat, als Besluit
nr. 205 lijkt te suggereren dat, wil [M.] als gedeeltelijk werkloze grensarbeider aangemerkt kunnen worden, er sprake had moeten zijn van een doorlopende, of eventueel nieuwe, direct aansluitende, arbeidsverhouding, voor minder uren, met Saueressig.
3.7.
Echter, het Hof heeft ook in onder andere het arrest De Laat uiteengezet dat artikel 71 van Vo 1408/71 beoogt te waarborgen dat aan migrerende werknemers werkloosheidsuitkeringen worden uitgekeerd onder voorwaarden die voor het zoeken van nieuw werk het gunstigst zijn. In het geval waarin werkzaamheden verricht blijven worden in het werkland, lijkt het orgaan van die lidstaat het meest geschikt de werknemer te helpen bij het zoeken naar aanvullend werk. Pas wanneer de werknemer geen enkele band met de bevoegde lidstaat meer heeft en volledig werkloos is, lijkt het voor hem aangewezen zich voor hulp bij het zoeken naar werk te wenden tot het orgaan van zijn woonplaats. Dit lijkt er op te duiden dat met name van belang is of er nog werkzaamheden worden verricht in de bevoegde lidstaat, niet of deze werkzaamheden worden verricht bij dezelfde werkgever.
3.8.
Het komt de Raad voor dat door de nadruk die het Hof heeft gelegd op het doel van artikel 71 van Vo 1408/71, namelijk de bescherming van de werknemer in die zin dat de lidstaat waar de beste mogelijkheden zijn aanvullende werkzaamheden te vinden de staat is die de werkloosheidsuitkering dient toe te kennen, in dit geding het voor de hand ligt dat Duitsland deze staat is.
3.9.
De Raad wijst in dit verband ook op een brief van 3 april 2012 van de Europese Commissie aan [M.]. De Commissie heeft [M.] daarin, desgevraagd, laten weten van mening te zijn dat pas sprake is van een volledig werkloze grensarbeider als er geen enkele band meer is met het werkland. Volgens de Commissie is derhalve het standpunt van het Uwv juist dat [M.] gedeeltelijk werkloos is geworden en dat Duitsland de staat is om te bepalen of recht bestaat op een werkloosheidsuitkering.
3.10.
Het Duitse orgaan is evenwel een andere mening toegedaan en heeft geweigerd een werkloosheidsuitkering toe te kennen. Het beroep in deze zaak is nog bij de Duitse rechter aanhangig. De Raad heeft een aantal malen getracht in contact te komen met het Sozialgericht te Münster om tot een vorm van samenwerking te komen. Tot op heden heeft dat niet tot enige vorm van samenwerking geleid.
3.11.
Door de bewoordingen van het antwoord van het Hof in het arrest De Laat, mede gezien Besluit nr. 205 en het standpunt van het Duitse orgaan, sluit de Raad niet geheel uit dat in de situatie van [M.] gesproken moet worden van een volledig werkloze grensarbeider.
3.12.
Ter zijde merkt de Raad nog op dat artikel 65 van Verordening (EG) 883/2004 en het daarmee samenhangende Besluit U3 van de Administratieve Commissie van 12 juni 2009, evenmin duidelijkheid geven over de vraag welke staat gehouden is een werkloosheidsuitkering toe te kennen bij een gedeeltelijk werkloze grensarbeider die aansluitend bij een andere werkgever in het werkland in dienst treedt.
3.13.
De hiervoor weergegeven overwegingen geven de Raad dan ook aanleiding een vraag voor te leggen aan het Hof met betrekking tot de uitleg van artikel 71, eerste lid, van Vo 1408/71.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vraag.
Moet artikel 71, lid 1, sub a-i, van Vo 1408/71 zo uitgelegd worden dat hiermee onverenigbaar is dat een grensarbeider, die in directe aansluiting op een fulltime dienstverband bij een werkgever in een lidstaat voor minder uren werkzaam wordt bij een andere werkgever in dezelfde lidstaat, wordt aangemerkt als een gedeeltelijk werkloze grensarbeider?
- houdt de verdere behandeling van het geding aan totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan.
Dit verzoek is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli

QH