ECLI:NL:CRVB:2013:2663
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen herziening en terugvordering éénoudertoeslag
In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 1 augustus 2010 studiefinanciering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit besluit, genomen op 3 augustus 2013, hield in dat de aan verzoekster toegekende toeslag voor een éénoudergezin werd herzien en de uitbetaalde toeslag werd teruggevorderd. De Minister baseerde zijn besluit op het feit dat een man, die op hetzelfde adres als verzoekster is ingeschreven, zich op sociale media als haar partner presenteert. Verzoekster ontkent echter dat er sprake is van een relatie en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 25 november 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) als partner wordt beschouwd, omdat de man op hetzelfde adres is ingeschreven en er een minderjarig kind van verzoekster op dat adres woont. Verzoekster heeft een huurovereenkomst overgelegd om aan te tonen dat er geen sprake is van een partnerschap, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter concludeert dat zonder overtuigend bewijs niet kan worden aangetoond dat de man op zakelijke gronden een deel van de woning huurt.
De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De beslissing houdt in dat verzoekster geen recht heeft op de toeslag voor een éénoudergezin, omdat zij wordt beschouwd als een partner in de zin van de wet. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie en de noodzaak van overtuigend bewijs in dergelijke zaken.