ECLI:NL:CRVB:2013:2657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12-5011 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens weigering van aangeboden arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 2000 werkloos was en vanaf 8 juli 2004 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand, had geweigerd een aangeboden arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Dit leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 100% gedurende een maand, omdat hij niet had voldaan aan de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

De appellant had in oktober 2011 een bemiddelingsgesprek gehad met een re-integratiebedrijf, waarbij hem twee participatiebanen werden aangeboden. Ondanks zijn voorkeur voor een van de banen, weigerde hij de arbeidsovereenkomst te ondertekenen, omdat hij bedenktijd wilde. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam handhaafde de verlaging van de bijstand, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hem ten onrechte geen bedenktijd was gegeven.

De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn reden voor bedenktijd voldoende was. Het niet ondertekenen van de overeenkomst en het niet aanvaarden van de aangeboden werkgelegenheid werd als een weigering beschouwd. De Raad bevestigde dat het college de bijstand terecht had verlaagd, in overeenstemming met de Afstemmingsverordening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5011 WWB
Datum uitspraak: 3 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 augustus 2012, 12/616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Velthorst. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.1.
Appellant, vanaf 2000 werkloos, ontving vanaf 8 juli 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Sedert eind 2006 begeleidt de Dienst Werk en Inkomen van Amsterdam appellant richting betaald werk.
1.3.
Op 5 oktober 2011 heeft appellant een bemiddelingsgesprek gevoerd met een medewerker van re-integratiebedrijf Pantar (Klijn). In dat gesprek is aan appellant een tweetal participatiebanen voorgelegd. Appellant heeft zijn voorkeur voor één van die twee banen uitgesproken. Nadat het betreffende bedrijf had laten weten dat appellant voor die baan niet in aanmerking kwam, heeft Klijn voor appellant een afspraak gemaakt voor een kennismakings/plaatsingsgesprek bij het andere bedrijf, en wel voor 10 oktober 2011. Tijdens dat gesprek, waarbij ook Klijn aanwezig was, heeft appellant de hem voorgelegde arbeidsovereenkomst niet ondertekend. Appellant wilde bedenktijd. Een overeenkomst is niet tot stand gekomen.
1.4.
Bij besluit van 28 oktober 2011 heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellant met ingang van 1 november 2011 gedurende een maand met 100% verlaagd op de grond dat appellant algemeen geaccepteerde arbeid heeft geweigerd.
1.5.
Bij besluit van 13 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college deze verlaging gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant de verplichting niet is nagekomen om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem ten onrechte geen nachtje bedenktijd is gegeven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het verslag van het gesprek van 10 oktober 2011 komt naar voren dat appellant bedenktijd heeft gevraagd, omdat hij “geen zin had om ergens te gaan werken met de kans dat hij aan het eind van het jaar nog steeds geen vaste baan zou hebben”. Ook blijkt daaruit dat Klijn appellant meerdere malen heeft toegezegd dat hij binnen het eerste half jaar voor appellant op zoek zou gaan naar een andere baan met baangarantie. Ten slotte komt uit het verslag naar voren dat appellant meerdere malen is gewezen op de mogelijke gevolgen van een weigering van de aangeboden overeenkomst voor zijn uitkering.
4.2.
Vaststaat dat appellant de hem aangeboden overeenkomst niet heeft ondertekend, niet op
10 oktober 2011, maar ook niet kort daarna. De voor de bedenktijd door appellant aangevoerde reden is onvoldoende. Door de overeenkomst niet te ondertekenen en niet bij Pantar aan het werk te gaan, heeft appellant geweigerd gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Het niet nakomen van deze verplichting kan appellant worden verweten.
4.3.
Het college was daarom gehouden de bijstand van appellant met inachtneming van de Afstemmingsverordening te verlagen. In overeenstemming met die verordening heeft het college de bijstand verlaagd met 100% voor de duur van een maand. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college vanwege de ernst van de gedraging, de mate waarin appellant de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert de verlaging op een lager bedrag had dienen vast te stellen.
4.4.
Uit 4.1. tot en met 4.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.R. Schuurman
sg