ECLI:NL:CRVB:2013:2655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
11-4139 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de vervoerskostenvoorziening voor appellante met rug- en nekklachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de vervoerskostenvoorziening voor appellante, die lijdt aan rug- en nekklachten. Appellante, geboren in 1951, heeft meerdere orthopedische operaties ondergaan en kampt met een cervicale discopathie en een chronisch pijnsyndroom. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 18 maart 2010 besloten om de aan appellante toegekende vervoerskostenvoorziening per 1 oktober 2009 te beëindigen, omdat zij in het bezit is van een scootmobiel en een vervoerspas voor het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV). Het college meent dat appellante met deze voorzieningen in haar vervoersbehoefte kan voorzien.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 18 november 2010. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 10 juni 2011 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college op basis van een zorgvuldig medisch advies van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft kunnen besluiten tot beëindiging van de vervoerskostenvoorziening. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die aantonen dat zij niet in staat is gebruik te maken van het AOV.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en benadrukt dat het advies van CIZ niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Tijdens de zitting op 7 augustus 2013 heeft appellante gesteld dat haar scootmobiel niet in de busjes van het AOV past, maar deze stelling werd door het college als nieuw en niet onderbouwd beschouwd, waardoor deze niet verder werd besproken. De Raad voor de Rechtspraak heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4139 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juni 2011, 10/6302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.G. Veldstra.

OVERWEGINGEN.

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1951, heeft meerdere orthopedische operaties ondergaan, onder meer in verband met lumbale en cervicale hernia’s. Er is sprake van een cervicale discopathie en een chronisch pijnsyndroom.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft het college de aan appellante met ingang van
13 juli 2009 toegekende vervoerskostenvoorziening met ingang van 1 oktober 2009 beëindigd, op de grond dat appellante vanaf die datum beschikt over een met een door het college toegekend persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel. Met deze scootmobiel en een vervoerspas voor het Aanvullend Openbaar Vervoer, deur tot deur plus, rechtstreeks vervoer (AOV) wordt appellante in staat geacht in haar vervoersbehoefte op de korte en middellange afstand binnen de regio Amsterdam te kunnen voorzien.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college op basis van een zorgvuldig tot stand gekomen medisch advies van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft kunnen besluiten tot beëindiging van de vervoerskostenvoorziening. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat zou zijn gebruik te maken van het AOV. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft besloten dat appellante met haar scootmobiel en AOV vervoerspas in haar vervoersbehoeften kan voorzien.
3.
In hoger beroep handhaaft appellante haar in bezwaar en beroep geuite gronden en verwijst daarnaar. Appellante benadrukt wederom dat het advies van CIZ niet zorgvuldig tot stand gekomen is en dat zij met de in beroep ingebrachte verklaring van haar behandelend neuroloog heeft aangetoond dat zij niet met het AOV kan reizen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden beoordeeld en gemotiveerd geoordeeld dat zij niet slagen. De Raad sluit zich aan bij het ter zake door de rechtbank gegeven oordeel. In hoger beroep heeft appellante bij brieven van 27 juni 2013 en van 26 juli 2013 nadere medische stukken ingediend. Het college heeft deze stukken vervolgens ter beoordeling voorgelegd aan zowel haar medisch adviseur A. de Wildt als de indicatie-adviseur R. Hamers. Het geschil heeft zich uiteindelijk toegespitst op de vraag of appellante vanwege haar nek- en rugklachten bij gemotoriseerd vervoer is aangewezen op een zodanig specifieke rugleuning, hoofd- en lendensteun dat zij om medische redenen geen gebruik kan maken van het AOV. De Raad ziet geen aanleiding om aan het op de rapporten van voornoemde adviseurs van 11 en 12 juli 2013 en 1 augustus 2013 gebaseerde oordeel van het college dat hiervan geen sprake is te twijfelen.
4.2.
Appellante heeft ter zitting gesteld dat haar scootmobiel niet in de busjes van het AOV past. De gemachtigde van het college heeft te kennen gegeven dat hij dit nu voor het eerst hoort. Het standpunt van het college is gebaseerd op het uitgangspunt dat appellante haar scootmobiel in het AOV kan meenemen. Nu appellante deze stelling eerst ter zitting van de Raad niet nader onderbouwd heeft betrokken, laat de Raad deze stelling wegens strijd met de goede procesorde onbesproken. De gemachtigde van het college heeft te kennen gegeven dat hij er van uitgaat dat er geschikte busjes zijn, maar dat dit gecontroleerd kan worden. In het geval daarvan geen sprake is doet zich een andere situatie voor en zal een nieuw besluit volgen.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.J. Penning

NK