ECLI:NL:CRVB:2013:2650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen vermogen en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 8 juli 2004 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het proces kwam naar voren dat de appellant niet zijn volledige vermogen had opgegeven, wat leidde tot een intrekking en terugvordering van de bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant bij zijn aanvraag in 2004 alleen bankafschriften van zijn privérekening had overgelegd en niet had gemeld dat hij ook beschikte over een kapitaalrekening. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad verwierp het beroep van de appellant op de zesmaandenjurisprudentie en de verjaring, omdat het college al in maart 2006 op de hoogte was van het vermogen van de appellant dat boven de vrijlatingsgrens uitkwam. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.