ECLI:NL:CRVB:2013:2645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ten onrechte verleende uitkering op basis van IOAZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de terugvordering van een uitkering die ten onrechte aan appellant is verleend op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad ongegrond verklaard. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het beleid van het college met betrekking tot terugvordering onredelijk was en dat het in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de IOAZ-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2005 tot en met 29 februari 2008 in rechte onaantastbaar is geworden. Het college was derhalve bevoegd om de ten onrechte verleende uitkering terug te vorderen. De Raad oordeelde dat het beleid van het college, dat terugvordering alleen achterwege blijft bij dringende redenen, niet in strijd is met de wet en dat het niet buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling treedt. De persoonlijke situatie van appellant, die een uitkering ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet en daarnaast als zelfstandige werkte, was niet zodanig dat het college aanleiding had moeten vinden om van terugvordering af te zien.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier.