ECLI:NL:CRVB:2013:2639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12-4314 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde AIO-aanvulling en de gevolgen van AOV-pensioen op bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De zaak betreft de terugvordering van teveel betaalde AIO-aanvulling aan de erven van een betrokkene die in Curaçao woonde en na haar 65e levensjaar AOV-pensioen ontving. De betrokkene ontving ook een ouderdomspensioen ingevolge de AOW en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het recht op AIO-aanvulling herzien en een bedrag van € 2.763,90 teruggevorderd, omdat het AOV-pensioen als inkomen in de zin van de WWB moet worden aangemerkt en in mindering moet worden gebracht op de bijstandsnorm.

De rechtbank had het beroep van de appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben de erven van de betrokkene aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de Svb het AOV-pensioen met terugwerkende kracht kon verrekenen met de AIO-aanvulling. De Raad heeft echter vastgesteld dat de Svb de juiste procedure heeft gevolgd en dat de terugvordering terecht was. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatievoorziening en de verplichtingen van de betrokken partijen in het kader van sociale zekerheidswetgeving.

Uitspraak

12/4314 WWB
Datum uitspraak: 3 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 juni 2012, 11/700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene], die laatstelijk gewoond heeft te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
[betrokkene] (betrokkene) woonde in Curaçao en ontving na het bereiken van de
65-jarige leeftijd pensioen krachtens de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV-pensioen). Op 1 juni 1996 is betrokkene vanuit Curaçao naar Nederland gekomen, waar zij een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), ontving.
1.2.
Tot en met januari 2008 werd het AOV-pensioen door de Svb Nederlandse Antillen
(Svb NA) aan de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) uitbetaald, die het aan betrokkene uitkeerde. Vanaf februari 2008 heeft de Svb NA de uitbetaling van het AOV-pensioen opgeschort. De AOW werd tot en met oktober 2008 door de Svb aan de SDD overgemaakt, die de AOW en AIO-aanvulling aan betrokkene uitbetaalde.
1.3.
Met ingang van 1 november 2008 heeft de Svb de betaling van de AOW en de
AIO-aanvulling van de SDD overgenomen. De Svb heeft in dat kader onderzoek verricht naar het AOV-pensioen van betrokkene en daartoe informatie opgevraagd bij betrokkene, de
Svb NA en de SDD.
1.4.
Bij besluiten van 21 oktober 2010 heeft de Svb het recht van betrokkene op AIO-aanvulling over de periode van februari 2008 tot en met september 2010 herzien en de teveel betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 2.763,90 van betrokkene teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 19 april 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 21 oktober 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat volgens de gegevens van de Svb NA betrokkene op 3 september 2009 een bedrag van € 3.535,38 op haar bankrekening heeft ontvangen. Uit navraag is gebleken dat deze nabetaling betrekking heeft op het AOV-pensioen over de periode februari 2008 tot en met juli 2009 inclusief de kerstuitkering over het jaar 2008. Daarnaast heeft betrokkene vanaf augustus 2009 iedere maand AOV-pensioen ontvangen. Het AOV-pensioen is inkomen in de zin van de WWB en dient op de maximaal geldende bijstandsnorm in mindering te worden gebracht. Hieruit volgt dat een bedrag van € 2.763,90 teveel aan AIO-aanvulling aan betrokkene is betaald.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Svb heeft bij brief met bijlagen van 3 oktober 2013 een nadere toelichting gegeven op het bestreden besluit.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat uit de door betrokkene overgelegde bankafschriften over de periode van 4 februari 2008 tot en met 27 november 2008 blijkt dat betrokkene geen bedragen heeft ontvangen van de Svb NA. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene op 3 september 2009 een bedrag van € 3.535,38 van de Svb NA heeft ontvangen dat aan de betreffende periode moet worden toegerekend.
5.2.
Uit de overgelegde bankafschriften van betrokkene blijkt inderdaad dat zij in de door appellanten genoemde periode geen AOV-pensioen heeft ontvangen. De reden hiervoor was dat betrokkene geen bericht van in leven zijn aan de Svb NA had gezonden, zodat de betaling was opgeschort. Dit is door de Svb NA hersteld met de nabetaling op 3 september 2009 tot een bedrag van € 3.535,38. Bij emailbericht van 13 oktober 2010 heeft de Svb NA bevestigd dat deze betaling het ouderdomspensioen van betrokkene betreft over de periode van februari 2008 tot en met juli 2009 inclusief kerstuitkering 2008. De beroepsgrond faalt.
5.3.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat uit de bankafschriften van betrokkene evenmin blijkt dat zij in de periode van februari 2008 tot en met oktober 2008 AIO-aanvulling heeft ontvangen. Uit een emailbericht van 6 oktober 2011 van de SDD blijkt echter dat de AIO-aanvulling in de genoemde periode aan betrokkene is uitbetaald per kwitantie. De Svb heeft bij de brief van 3 oktober 2013 kopieën van de kwitanties van de SDD meegezonden. Hiermee staat vast dat betrokkene in de genoemde periode AIO-aanvulling heeft ontvangen. De stelling van appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de SDD het AOV-pensioen niet zou hebben verrekend met de AIO-aanvulling, houdt geen stand. Uit het overzicht in het emailbericht van 28 februari 2011 van de SDD blijkt namelijk dat het
AOV-pensioen niet is gekort op de AIO-aanvulling.
5.4.
Appellanten hebben niet nader onderbouwd waarom de Svb niet bevoegd was om het AOV-pensioen met terugwerkende kracht te verrekenen met de AIO-aanvulling, zodat deze stelling daarom al geen stand houdt.
5.5.
Ook de stelling dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag onjuist is vastgesteld, is niet nader onderbouwd. Het overzicht dat de Svb bij de brief van 3 oktober 2013 heeft gevoegd geeft inzicht in alle uitbetaalde bedragen. Tezamen met het overzicht van de bedragen waarop betrokkene recht had, zoals weergegeven in de gedingstukken 58, 77 en 78, is voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het van betrokkene teruggevorderde bedrag is vastgesteld. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag onjuist is.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
Het verzoek om schadevergoeding vat de Raad op als een verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Vastgesteld moet worden dat in dit geval van een overschrijding geen sprake is. Vanaf de ontvangst door de Svb van het bezwaarschrift van betrokkene tegen het besluit van 21 oktober 2010 zijn, tot aan de datum van deze uitspraak, minder dan vier jaar verstreken. Het verzoek om schadevergoeding moet dus worden afgewezen.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Sahin

HD