ECLI:NL:CRVB:2013:2638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12-1845 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medische adviezen in het kader van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond heeft verklaard. Appellante had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was op 1 maart 2011 onderworpen aan volledige arbeidsverplichtingen. Vanwege haar lichamelijke en psychische klachten heeft het college een medisch en arbeidskundig advies aangevraagd bij het Uwv. Dit advies concludeerde dat appellante, met inachtneming van bepaalde beperkingen, gedurende 32 uur per week belastbaar was. Op basis van dit advies verleende het college appellante een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor acht uur per week. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door haar psychische klachten niet in staat is om 32 uur per week te werken en dat er een diepgaand psychologisch onderzoek nodig is om haar arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het college in beginsel mag uitgaan van het advies van het Uwv, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn om aan de zorgvuldigheid van dat advies te twijfelen. De Raad heeft vastgesteld dat het advies voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om van dit advies af te wijken.

De Raad heeft ook de aanvullende informatie van de huisarts en de assessmentrapportage van de Gelder Groep beoordeeld, maar vond geen aanwijzingen dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad concludeert dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts niet onjuist is en dat er geen aanleiding is om het verzoek van appellante voor een diepgaand psychologisch onderzoek te honoreren. Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

12/1845 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
29 februari 2012, 11/8170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. T. Bissessur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Voor appellante is verschenen mr. G.A. Nandoe Tewari, advocaat. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. In het kader van dit onderzoek zijn vragen gesteld aan het college, wat heeft geleid tot het indienen van nadere stukken en reacties van beide partijen.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 17 februari 2011 is aan appellante met ingang van 1 maart 2011 bijstand toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij zijn aan haar de volledige arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB, opgelegd. Vanwege haar lichamelijke en psychische klachten heeft het college op 17 februari 2011 bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een medisch en arbeidskundig advies aangevraagd. De bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het Uwv zijn neergelegd in een rapportage van 25 februari 2011. De conclusie van de rapportage is dat appellante met inachtneming van een aantal beperkingen gedurende 32 uur per week belastbaar is. Appellante is beperkt ten aanzien van zware fysieke werkzaamheden, zwaar tillen en dragen, hoge werkdruk, frequent buigen en conflicterende taken. Voorts moet werken in een omgeving met bovenmatig veel stof, gas en damp of huisdieren worden vermeden. Een behandeling bij Ergo-control voor haar rugklachten zou appellante kunnen baten. Op basis van een oriënterend psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts verder vastgesteld dat appellante een traumatisch verleden heeft. Uit het dagverhaal blijkt echter dat geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Er is een urenbeperking aangenomen omdat appellante bij een psycholoog in behandeling is voor haar psychische klachten. Na afronding van de psychologische behandeling is zij fulltime belastbaar. De arbeidsdeskundige is op basis van deze informatie tot de conclusie gekomen dat appellante, rekening houdend met de aangegeven beperkingen, in staat is te achten tot productiewerk, verkoopwerk en administratief werk.
1.2.
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het college op basis van dit advies appellante gedurende acht uur per week ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij vanwege haar psychische klachten niet in staat is om 32 uur per week te werken. De verzekeringsarts heeft alleen een oriënterend psychisch onderzoek verricht, terwijl een diepgaand psychologisch onderzoek is vereist om vast te stellen of zij volledig arbeidsongeschikt is. Appellante verwijst daarbij naar de diverse ingebrachte medische rapporten van haar huisarts en naar een “Assessment rapportage” van de Gelder Groep van 21 april 2011. In het laatstgenoemde rapport wordt melding gemaakt van sterke faalangst, angst om zich onder de mensen te begeven en een hoge mate van gedeprimeerdheid. Volgens het rapport is een lifecoach vereist. Voorts heeft appellante op 7 mei 2013 een behandelplan van de GGZ Zoetermeer ingezonden en een kopie van een afsprakenkaart. In het behandelplan is als hoofddiagnose een Posttraumatische stressstoornis (PTSS) gesteld bij een GAF-score van 45.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid van artikel 9 van de WWB biedt het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Het college mag bij de besluitvorming in beginsel uitgaan van het advies van het Uwv van 25 februari 2011, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of aan de inhoud daarvan. Het advies voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. De arts heeft eigen onderzoek verricht en informatie van de huisarts ingenomen. In de gegevens van de huisarts en in de assessment rapportage van de Gelder Groep zijn geen aanwijzingen te vinden dat het advies niet deugdelijk is en dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. Naar aanleiding van de in bezwaar ingezonden informatie van de huisarts is een nader advies aan de verzekeringsarts gevraagd. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 24 augustus 2011 geconcludeerd dat uit die informatie geen nieuwe feiten naar voren komen en er geen reden is om van het eerder op
25 februari 2011 gegeven advies af te wijken. In de conclusie van de assessmentrapportage wordt geadviseerd om uit te kijken naar mogelijkheden voor ondersteuning bij de re-integratie van appellante. Een lifecoach wordt daarbij als een mogelijkheid en dus niet als een absoluut vereiste genoemd. De Raad ziet geen aanleiding om aan het verzoek van appellante voor het verrichten van een diepgaand psychologisch onderzoek te voldoen. Nu het assessment door de gemeente Zoetermeer is aangevraagd om een objectief beeld te krijgen van de mogelijkheden van appellante, mag ervan worden uitgegaan dat de klantmanager uitvoering zal geven aan het advies om in overleg een passend traject aan te bieden waarbij in de behoefte van persoonlijke begeleiding kan worden voorzien.
4.3.
Ter zitting van de Raad konden enkele vragen niet worden beantwoord omdat van het college geen vertegenwoordiging aanwezig was. Deze vragen zijn schriftelijk aan het college voorgelegd. Uit de reactie van het college van 2 juli 2013 is gebleken dat op 28 juni 2013 opnieuw onderzoek is gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van appellante. Hiervan is verslag gedaan in de medische/arbeidskundige rapportage van 1 juli 2013. Uit die rapportage zijn enkele fysieke beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden naar voren gekomen, die overeenkomen met de eerder in de rapportage van 25 februari 2011 genoemde fysieke beperkingen. Het college heeft meegedeeld dat met de in de rapportage genoemde beperkingen rekening zal worden gehouden. Desgevraagd heeft het college nog een expliciete reactie gegeven op het behandelplan van de GGZ. Daartoe is nadere informatie gevraagd aan de verzekeringsarts, die in het behandelplan geen reden zag om tot een andere conclusie te komen dan in de rapportage van 25 februari 2011. Zij heeft er daarbij op gewezen dat met het enkel stellen van een diagnose en een GAF-score geen arbeidsongeschiktheid wordt bepaald, maar dat het gaat om de weging van de totale medische situatie.
4.4.
In wat uit het nader onderzoek naar voren is gekomen ziet de Raad geen aanleiding om het medisch oordeel van de verzekeringsarts onjuist te achten. De nadere reactie die appellante bij brieven van 31 juli 2013 en 15 oktober 2013 heeft gegeven, waarbij zij haar stelling heeft herhaald dat aan haar psychische klachten te weinig aandacht is besteed en dat de bij haar geconstateerde PTSS had moeten leiden tot een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
3 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD