ECLI:NL:CRVB:2013:2626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
11-6384 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen van eerder genomen besluiten ingevolge de Wajong en de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.H.A. Brauer, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die weigerden om terug te komen van eerdere besluiten met betrekking tot haar uitkeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van appellante tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluiten geen rekening heeft gehouden met de nieuwe rapporten van psychiater D. Corstens en psycholoog T. Vaessen, die op 17 juni 2013 een diagnose stelden van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis bij appellante. De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten van het Uwv niet langer konden worden gehandhaafd, omdat deze besluiten niet meer in overeenstemming waren met de nieuwe inzichten over de gezondheidssituatie van appellante. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het Uwv en verklaarde het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten gegrond.

De Raad oordeelde verder dat het Uwv niet in aanmerking kwam voor vergoeding van de proceskosten, omdat de herroeping van de besluiten niet het gevolg was van een onrechtmatigheid aan de zijde van het Uwv. De kosten van rechtsbijstand werden vastgesteld op € 874,- en de reiskosten op € 47,80. Het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 112,- dat appellante had betaald in hoger beroep.

Uitspraak

11/6384 WAJONG, 11/6717 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
7 oktober 2011, 10/634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nieuwe beslissing op bezwaar van
14 november 2011 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.
Het onderzoek is ter zitting geschorst ten einde appellante in de gelegenheid te stellen zich te laten onderzoeken door een psychiater.
Psychiater D. Corstens en psycholoog T. Vaessen hebben op 17 juni 2013 een rapport uitgebracht. Het Uwv en appellante hebben hun zienswijze op dit rapport ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. In geschil zijn verzoeken van appellante aan het Uwv om terug te komen van besluiten waarin het Uwv haar per 11 juni 2007 hersteld heeft verklaard ingevolge de Ziektewet (ZW) en het Uwv heeft geweigerd om aan haar een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
1.3. Bij besluit van 7 juni 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de beslissing op bezwaar van 12 april 2010 (bestreden besluit 1) niet langer gehandhaafd en de bezwaren van appellante tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van de ZW-besluiten en de Wajong-besluiten ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van appellante - gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2 en dit beroep ongegrond verklaard. In hetgeen appellante aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb gezien. De rechtbank verwijst naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 22 november 2010.
3.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Zij handhaaft hetgeen namens haar in bezwaar en beroep is aangevoerd. In bestreden besluit 2 heeft het Uwv daarnaast ten onrechte de kosten die zij in bezwaar heeft gemaakt niet vergoed. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten om hier een oordeel over te geven.
4.
Het Uwv heeft bij de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 november 2011 (bestreden besluit 3) de weigering om terug te komen van de besluiten ingevolge de ZW en de Wajong gehandhaafd. Daarnaast heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om terug te komen van de ZW-besluiten, niet-ontvankelijk verklaard. Omdat de bezwaren van appellante ongegrond en niet-ontvankelijk zijn verklaard heeft het Uwv het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Bestreden besluit 3 is een nieuwe beslissing op de bezwaren die appellante heeft gemaakt tegen het besluit van 24 november 2009 ingevolge de Wajong en het besluit van 12 april 2010 ingevolge de ZW en vervangt bestreden besluit 2. Nu het Uwv bestreden besluiten 1 en 2 niet langer handhaaft moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd, evenals de bestreden besluiten 1 en 2. Omdat bestreden besluit 3 niet tegemoet komt aan de bezwaren van appellante wordt dit besluit - gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb - mede in de beoordeling betrokken.
5.3.
Het hoger beroep van appellante beperkt zich tot de weigering van het Uwv in bestreden besluit 3 om terug te komen van zijn besluiten ingevolge de Wajong van 29 augustus 2007,
22 april 2008 en van 10 november 2008 en van zijn besluiten ingevolge de ZW van 7 juni 2007 en van 11 oktober 2007.
5.4.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijk toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
5.5.1.
Ter zitting van de Raad heeft het Uwv zich bereid verklaard - ondanks de toepassing van artikel 4:6 van de Awb - mee te werken aan een onderzoek naar de gezondheidssituatie destijds van appellante door een psychiater, mede om herhaalde aanvragen in de toekomst te voorkomen.
5.5.2.
Psychiater D. Corstens en psycholoog T. Vaessen hebben appellante onderzocht en hebben op 17 juni 2013 een rapport uitgebracht. De beschrijvende diagnostiek luidt: “Betrokkene is een 26-jarige moeder van twee kinderen die al vanaf haar 15de levensjaar paniekaanvallen kent met vermijdingsgedrag en eveneens depressieve klachten in de voorgeschiedenis kent. Zij is een kwetsbare vrouw op grond van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, afhankelijk en ontwijkende trekken.” Corstens en Vaessen achten het aannemelijk dat zij in 2007 verhoogd kwetsbaar is geweest. Omdat de praktijk volgens Corstens en Vaessen de laatste jaren heeft uitgewezen dat appellante werk niet langer dan drie tot vier weken heeft volgehouden, waarna zij zich weer ziek melde vanwege toegenomen angstklachten, is zij aangewezen op een beschermde werkomgeving.
5.5.3.
Het Uwv heeft in het rapport van Corstens en Vaessen geen aanleiding gezien om terug te komen van de besluiten in 5.3. In de rapporten van 22 november 2010 en 5 juli 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv gemotiveerd dat appellante rond 2003 en 2007 in een zodanige toestand verkeerde dat van haar arbeid gevergd kon worden en dat zij vanaf 2005 feitelijk een jaar en negen maanden heeft gewerkt. Dit is door appellante niet met gegevens weerlegd.
5.6.
Volgens appellante is er sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden omdat Corstens en Vaessen tot de conclusie zijn gekomen dat appellante is aangewezen op beschermd werk, zij een nieuwe diagnose zwakbegaafdheid hebben vastgesteld en de persoonlijkheidsstoornis is verzwaard in persoonlijkheidsstoornis NAO met Cluster B en C kenmerken.
5.7.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor inhoudelijke toetsing geen plaats.
5.8.
Hetgeen appellante ter ondersteuning van haar verzoek heeft aangevoerd zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het Uwv heeft in bestreden besluit 3 terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 20 april 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AT5338) dat een andere diagnostische interpretatie van reeds bekende feiten en omstandigheden niet wordt aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Voor inhoudelijke toetsing van bestreden besluit 3 is daarom geen plaats. In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het Uwv in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen.
5.9.
Uit 5.2 tot en met 5.8 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover aangevallen, het beroep tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond moet worden verklaard, deze besluiten moeten worden vernietigd en dat het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond moet worden verklaard.
6.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond wordt verklaard, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
7.
Artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb, bepaalt dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Herroeping vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het in bezwaar bestreden besluit. Hiervan is geen sprake. Het Uwv heeft deze kosten terecht niet vergoed.
8.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten van verleende rechtsbijstand worden begroot op € 874,- in hoger beroep en op
€ 47,80 aan gemaakte reiskosten in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 12 april 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 7 juni 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 november 2011 ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 921,80;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer

NW