ECLI:NL:CRVB:2013:2620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
10-7046 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en ADHD-beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen. De appellant, geboren in 1988, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. De weigering was gebaseerd op de conclusie dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was op de relevante beoordelingsdatum van 5 oktober 2006. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische beoordeling van de appellant niet onjuist was en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren voor appellant.

De Raad heeft een onafhankelijk psychiater ingeschakeld, dr. P. Naarding, die vaststelde dat appellant lijdt aan een ernstige vorm van ADHD. Naarding was van mening dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde mogelijkheden van appellant in het persoonlijk en sociaal functioneren geen realistische afspiegeling waren van zijn daadwerkelijke functioneren. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd aangepast op basis van de bevindingen van de psychiater, maar de Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te veronderstellen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies buiten het bereik van appellant lagen.

De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, alle ten hoogste opleidingsniveau 1 vereisten en dat de persoonlijke invulling minimaal was. De functies waren volledig voorgestructureerd en boden begeleiding en toezicht, wat appellant in staat stelde om zelfstandig te functioneren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand kon blijven. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

10/7046 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
17 november 2010, 10/110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 november 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.T. Pel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pel. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weert.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater dr. P. Naarding heeft op
18 februari 2013 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op het deskundigenrapport gereageerd bij brief van 17 juni 2013, met als
bijlagen een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 1 mei 2013 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 juni 2013 met daarbij behorende CBBS-stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 27 september 2013. Appellant is wederom in persoon verschenen met bijstand van mr. Pel. Het Uwv was andermaal
vertegenwoordigd door mr. Van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de
bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong),
zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Bij besluit van 8 juni 2009 heeft het Uwv geweigerd om appellant, geboren [in]
1988, in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wajong, omdat hij op en na 25 oktober 2006 (lees: 5 oktober 2006) minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 7 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellant tegen het besluit van 8 juni 2009 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat, naar ook ter zitting door de gemachtigde van het Uwv was verklaard, door de
bezwaararbeidsdeskundige inhoudelijk is beoordeeld of appellant met ingang van
20 februari 2008, de datum gelegen een jaar voor het aanvragen van de uitkering, aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit de juiste
beoordelingsdatum is, omdat appellant op 20 februari 2009, toen hij twintig jaar was, een (laattijdige) aanvraag om een Wajong-uitkering heeft ingediend en er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong, zodat de uitkering niet eerder kan ingaan dan op 20 februari 2008.
2.2. Nu, aldus de rechtbank, de medische beoordeling zich evenwel heeft toegespitst op de datum 5 oktober 2006, deze datum in het bestreden besluit ook met zoveel woorden is
genoemd als beoordelingsdatum en het Uwv zich eerst bij aanvullend verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat de medische belastbaarheid van appellant op 5 oktober 2006 niet verschilt van die op 20 februari 2008, heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dat besluit te vernietigen.
2.3. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts diverse beperkingen voor appellant heeft aangenomen als gevolg van de aandoening ADHD. De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat door de verzekeringsarts in ruime mate rekening is gehouden met de ADHD en de
gedragsproblemen van appellant. De rechtbank heeft zich hiermee kunnen verenigen. Gelet op alle voorhanden medische gegevens heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de
gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en de daaruit voor hem
voortvloeiende beperkingen niet onjuist ingeschat. In de in beroep overgelegde stukken heeft de rechtbank geen aanknopingspunten aangetroffen om aan de bevindingen van de
(bezwaar)verzekeringsarts te twijfelen.
2.4. Ook heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn door het Uwv
terecht als voor appellant passend aangemerkt. De mate van arbeidsongeschiktheid van
appellant komt daarmee uit op minder dan 25%.
2.5. Nu de rechtbank zich aldus inhoudelijk heeft kunnen verenigen met het bestreden besluit, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
3.1. In hoger beroep, dat gericht is tegen de instandlating door de rechtbank van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, heeft appellant in de eerste plaats opgemerkt dat hij zich kan verenigen met de door de rechtbank in aanmerking genomen beoordelingsdatum van
20 februari 2008.
3.2. Appellant heeft aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig geweest, nu deze is gebaseerd op slechts een eenmalig spreekuurcontact. Appellant houdt staande dat hij in verband met zijn persoonlijkheidsproblematiek op tal van terreinen - welke in het
aanvullend beroepschrift worden benoemd - ernstiger beperkt is dan door het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit tot uitgangspunt is genomen. Hij wijst daarbij op de brief van
16 december 2010 van A.L. Aarts, arts team ontwikkelingsstoornissen van Dimence en op de resultaten van twee onderzoeken door GZ-psycholoog L. Neef van december 2010. Omdat niet met al zijn beperkingen rekening is gehouden, acht appellant zich ook niet in staat tot het vervullen van de bij de schatting betrokken functies.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Zoals reeds is vermeld onder Procesverloop, heeft de Raad aanleiding gevonden het
advies in te winnen van een onafhankelijk psychiater. De deskundige psychiater Naarding heeft appellant onderzocht en heeft op basis van zijn bevindingen vastgesteld dat bij appellant
sprake is van een ernstige vorm van ADHD.
4.3. Naarding kan zich niet verenigen met de door de verzekeringsartsen voor appellant vastgestelde mogelijkheden in het persoonlijk en sociaal functioneren. Deze vormen zijns inziens geen realistische afspiegeling van het daadwerkelijke functioneren van appellant.
4.4. Kenmerkend voor de stoornis ADHD en de ernstige mate waarin appellant daaraan lijdt, zijn beperkingen op het vlak van concentratiespanne, richten, vasthouden en verdelen van de aandacht en planning/organisatie. In zijn doelgericht en zelfstandig handelen is appellant
aanzienlijk beperkt. Appellant lijkt op zich goed in staat zelfstandig een afgebakende, gerichte taak uit te voeren, maar zijn hoge werktempo en onvermogen om zijn grenzen aan te geven en in acht te nemen, hebben negatieve gevolgen voor zijn persoonlijk functioneren, in de vorm van oververmoeidheid en kwetsbaarheid voor fysieke overbelasting. Werken in een
samenwerkingsverband lijkt voor appellant slechts mogelijk wanneer anderen sturend
optreden. In relatie tot anderen is appellant beïnvloedbaar en ondoordacht volgzaam. Hij is mogelijk beperkt in het omgaan met emotionele problemen van anderen.
4.5. Volgens Naarding verkeerde appellant op de in geding zijnde datum 20 februari 2008 ten dele in dezelfde gezondheidssituatie als op 5 oktober 2005 en 5 oktober 2006, in die zin dat in de periode tussen 2002 en 2007 sprake was van veelvuldig gebruik van drugs, in verband waarmee redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het functioneren van appellant op beide laatstgenoemde data daardoor aanzienlijk nadelig werd beïnvloed.
4.6. In een reactie op het deskundigenrapport heeft bezwaarverzekeringsarts M. Bakker in een rapport van 1 mei 2013 te kennen gegeven dat er uit de expertise geen nieuwe medische
gegevens naar voren komen en dat de diagnostiek overeenkomt met wat al eerder over
appellant bekend was. Aangezien er geen argumenten zijn om het deskundigenrapport voor onjuist te houden, heeft de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 10 juni 2013 aangepast conform de conclusies van de deskundige met betrekking tot de belastbaarheid van appellant, zoals in samenvatting vermeld onder rechtsoverweging 4.4.
4.7. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige J. van Dijk op basis van de FML van
10 juni 2013 een nader onderzoek ingesteld. Uit het rapport van genoemde
bezwaararbeidsdeskundige van 11 juni 2013 komt naar voren dat één van de geselecteerde SBC-codes nog steeds passend is. De overige functies kunnen niet worden gehandhaafd. Er blijken evenwel voldoende andere functies aanwijsbaar, waarvan de belasting binnen de in de FML van 10 juni 2013 vastgelegde belastbaarheid blijft en waarmee, gelet op de daaraan te ontlenen verdiencapaciteit, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant beneden 35% blijft. Het bestreden besluit kan volgens het Uwv dan ook gehandhaafd blijven.
4.8. Ook namens appellant is verklaard dat hij zich kan verenigen met het rapport van de
deskundige Naarding. De conclusies waartoe Naarding is gekomen inzake de beperkingen van appellant en zijn belastbaarheid worden op zich onderschreven, althans worden die conclusies niet betwist. Appellant kan zich echter niet vinden - en dit is het enige nog resterende
geschilpunt tussen partijen - in de wijze waarop de conclusies van Naarding door
bezwaarverzekeringsarts Bakker zijn vertaald naar de aangepaste FML van 10 juni 2013. De door Naarding vermelde beperkingen zijn volgens appellant onvoldoende verdisconteerd in die FML. Appellant is van mening dat hij daarom niet in staat is tot het vervullen van de
functies zoals deze uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De ernst van het door Naarding beschreven beeld laat zich volgens appellant niet verenigen met het verrichten van werkzaamheden zoals deze in die functies worden gevraagd.
4.9. Appellant wordt daarin niet gevolgd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rubriek
Persoonlijk functioneren naar aanleiding van het deskundigenrapport beperkingen toegevoegd met betrekking tot het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht en het
zelfstandig handelen; voorts is in deze rubriek toegevoegd dat appellant aangewezen is op volledig voorgestructureerd werk en op werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. In de rubriek Sociaal functioneren is toegevoegd dat appellant door anderen beïnvloedbaar en volgzaam is.
4.10. Er bestaan geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat met deze aanpassing van de oorspronkelijke FML van 7 april 2009 onvoldoende recht is gedaan aan de conclusies van deskundige Naarding. Desgevraagd ter zitting heeft appellant ook niet kunnen aangeven op welke concrete aandachtsgebieden nog meer of andere beperkingen hadden moeten worden toegevoegd.
4.11. Evenmin bestaan aanknopingspunten voor het oordeel dat de uiteindelijk aan de
schatting ten grondslag gelegde functies buiten het bereik van appellant zouden liggen. In het rapport van 11 juni 2013 heeft bezwaararbeidsdeskundige Van Dijk uiteengezet dat die
functies alle ten hoogste opleidingsniveau 1 vereisen. Daarmee is de persoonlijke invulling minimaal. Voorts zijn de functies volledig voorgestructureerd, met vaste en bekende
werkwijzen. In iedere functie is sprake van meerdere taken en van roulatie. Eigen planning of organisatie wordt niet gevraagd, zodat appellant in staat moet zijn tot zelfstandige invulling van de functies. Gelet op de samenwerking met collega’s en de aanwezigheid van een
meewerkend voorman, is ook voorzien in de vereiste begeleiding en toezicht. Precisiewerk komt niet voor. Ten slotte kan, aldus de bezwaararbeidsdeskundige, appellant nog een beroep doen op een jobcoach.
4.12. De Raad heeft geen aanleiding om deze beschouwing van de bezwaararbeidsdeskundige en de daarop gebaseerde conclusie inzake de passendheid van de functies niet te volgen.
4.13. De in het bestreden besluit vervatte weigering om appellant met ingang van
20 februari 2008 in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering kan in rechte stand houden.
4.14. Uit het overwogene onder 4.2 tot en met 4.13 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden
bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning

TM