ECLI:NL:CRVB:2013:2619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
12-1444 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en griffierechtvergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd afgewezen. De Svb had eerder besloten om appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen, maar met een korting van 2% op het pensioen. Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken voor zover dit gericht was tegen de korting op zijn AOW-pensioen, maar heeft wel aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de Svb niet heeft veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en tot betaling van een proceskostenvergoeding. De rechtbank had het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard, zonder een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht te geven.

Tijdens de zitting heeft de Svb een overzicht van de verzekerde tijdvakken van appellant in Duitsland overgelegd, waaruit bleek dat appellant gedurende 23 maanden in Duitsland verzekerd was geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank verzuimd heeft te bepalen dat de Svb het griffierecht aan appellant dient te vergoeden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet de vergoeding van het griffierecht bevatte en heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellant in hoger beroep. De totale vergoeding van het griffierecht bedraagt € 156,- en de proceskosten worden begroot op € 35,26.

Uitspraak

12/1444 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 februari 2012, 10/5593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft de Svb bij brief van 23 april 2012 nog enige stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde appellant de gelegenheid te bieden de tijdens de zitting van de Svb verkregen gegevens te onderzoeken.
Bij brief van 30 september 2013 heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht. De Svb heeft daarop bij brief van 9 oktober 2013 gereageerd. Partijen hebben daarbij tevens toestemming verleend een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij beslissing op bezwaar van 2 november 2010 (besluit 1) heeft de Svb gehandhaafd zijn besluit van 9 juni 2010 waarbij met ingang van mei 2011 aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) is toegekend ter hoogte van 94% van het volledige pensioen voor een gehuwde.
1.2. Hangende het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep tegen besluit 1 heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2011 (besluit 2) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2010 alsnog gegrond verklaard en nader besloten een ouderdomspensioen ingevolge de AOW aan appellant toe te kennen per mei 2011 ter hoogte van 98% van het volledige pensioen voor een gehuwde.
2.
De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen besluit 1 niet-ontvankelijk en voor zover gericht tegen besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gevonden voor een proceskostenveroordeling en voor een vergoeding van het griffierecht. Daarbij is ten aanzien van het griffierecht overwogen dat het ten behoeve van besluit 1 betaalde griffierecht geacht wordt te zijn betaald ten behoeve van besluit 2.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de Svb niet heeft veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en tot betaling van een proceskostenvergoeding. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de korting van 2% op zijn ouderdomspensioen onjuist is, nu hij niet in Duitsland verzekerd is geweest van 1 december 1967 tot en met 31 oktober 1969.
3.2.
Ter zitting is door de Svb een overzicht van verzekerde tijdvakken van appellant in Duitsland overgelegd. Daaruit blijkt dat appellant gedurende 23 maanden in Duitsland verzekerd is geweest. Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken voor zover gericht tegen de korting op zijn AOW-pensioen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is nog slechts in geschil of de rechtbank terecht heeft besloten de Svb niet te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en tot betaling van een proceskostenvergoeding.
4.2.
Vast staat dat de rechtbank met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen besluit 1 mede gericht heeft geacht tegen besluit 2.
4.3.
Tevens staat vast dat appellant griffierecht heeft voldaan ten behoeve van het beroep tegen besluit 1. De Svb heeft aanleiding gezien dit besluit niet te handhaven en daarvoor besluit 2 in de plaats te stellen. Anders dan in de situatie waarin een belanghebbende opkomt tegen het uitblijven van een besluit is er geen aanleiding om in de situatie waarin voor een bestreden besluit een ander besluit in de plaats wordt gesteld evenzeer aan te nemen dat het voldane griffierecht geacht wordt te zijn voldaan ten behoeve van het beroep tegen het vervangende besluit. Het beroep is namelijk ingesteld tegen een reëel besluit en diende niet enkel ter aansporing van het bestuursorgaan om te gaan besluiten. Reeds op deze grond komt de aangevallen uitspraak wegens strijd met het artikel 8:74, tweede lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank terecht besloten geen proceskostenvergoeding toe te kennen nu appellant bij de rechtbank geen proceskosten heeft geclaimd en niet is gebleken van ambtshalve voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat de rechtbank heeft verzuimd te bepalen dat de Svb het griffierecht aan appellant dient te vergoeden. De aangevallen uitspraak moet daarom in zoverre worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad bepalen dat de Svb het in beroep door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden.
5.
Voorts bestaat aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 35,26 aan reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij niet is bepaald dat de Svb het in beroep betaalde griffierecht ad € 41,- aan appellant vergoedt;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 35,26;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary

RH