In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd afgewezen. De Svb had eerder besloten om appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen, maar met een korting van 2% op het pensioen. Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken voor zover dit gericht was tegen de korting op zijn AOW-pensioen, maar heeft wel aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de Svb niet heeft veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en tot betaling van een proceskostenvergoeding. De rechtbank had het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard, zonder een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht te geven.
Tijdens de zitting heeft de Svb een overzicht van de verzekerde tijdvakken van appellant in Duitsland overgelegd, waaruit bleek dat appellant gedurende 23 maanden in Duitsland verzekerd was geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank verzuimd heeft te bepalen dat de Svb het griffierecht aan appellant dient te vergoeden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet de vergoeding van het griffierecht bevatte en heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellant in hoger beroep. De totale vergoeding van het griffierecht bedraagt € 156,- en de proceskosten worden begroot op € 35,26.