ECLI:NL:CRVB:2013:2600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
13-5751 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen strafontslag wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De verzoeker, de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2013, waarin het beroep van de betrokkene, een brigadier bij de politie, gegrond was verklaard. De rechtbank had het besluit van de korpsbeheerder om de betrokkene strafontslag te geven wegens zeer ernstig plichtsverzuim vernietigd. De betrokkene had in een bouwmarkt een beitel meegenomen zonder deze te betalen, wat door de korpsbeheerder als ernstig plichtsverzuim werd aangemerkt. De betrokkene stelde dat zijn gedrag mogelijk het gevolg was van medicijngebruik, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. De voorzieningenrechter schorste de werking van de uitspraak van de rechtbank, omdat er een redelijke kans bestond dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter weegt daarbij het belang van de verzoeker om de betrokkene niet te werk te stellen, gezien het feit dat de partner van de betrokkene een eigen inkomen heeft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in zaken van plichtsverzuim en de rol van medicijngebruik in de beoordeling van toerekenbaarheid.

Uitspraak

13/5751 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, thans de korpschef van politie (verzoeker)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 19 november 2013
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 oktober 2013, 12/4346 (aangevallen uitspraak).
Verzoeker heeft tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2013. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout.
Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. K.I. Meijering, advocaat, en[B.].

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene was sinds 1 juli 1977 werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland, laatstelijk als Professional in de rang van brigadier bij de dienst [naam dienst].
1.2.
Op 12 december 2010 heeft betrokkene bij een bouwmarkt een beitel meegenomen zonder deze te betalen. Betrokkene is gevolgd door bewakingscamera’s en op heterdaad betrapt. Bij besluit van 4 januari 2011 is betrokkene met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld.
1.3.
Op 14 april 2011 is een voornemen tot strafontslag geuit. Verzoeker heeft vervolgens een neuroloog en een internist geraadpleegd.
1.4.
Bij besluit van 29 maart 2012 is betrokkene in verband met zeer ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang strafontslag dan wel (subsidiair) ongeschiktheidsontslag aangezegd. Bij besluit van 31 juli 2012 (bestreden besluit) is het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene zich bewust moet zijn geweest van het feit dat hij de beitel bij zich had toen hij de kassa van de bouwmarkt passeerde en deze niet betaalde. Het is niet aannemelijk geworden dat medicijngebruik van zodanige invloed is geweest dat de verweten gedragingen betrokkene niet of in mindere mate kunnen worden toegerekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit van 29 maart 2012 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het herroepen primaire besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het zeer aannemelijk is geworden dat betrokkene medicijnen heeft ingenomen. Wat de bijwerkingen zijn geweest op 12 december 2010 is niet meer vast te stellen. De rechtbank moet dit afleiden uit de verklaringen van artsen en de overige omstandigheden. Volgens de rechtbank is er een gerede kans dat betrokkene onder invloed is geweest van Tramadol (opiaat) en Diazepam (spierverslapper). De rechtbank beantwoordt de vraag of het handelen van betrokkene kan zijn veroorzaakt door bijwerkingen bevestigend. Het voorbijlopen van de kassa zonder de beitel te betalen kan worden geschaard onder de genoemde, door alle artsen beschreven bijwerkingen. Voor wat betreft het wegstoppen van de beitel tussen verpakking en koffer en het wegleggen van het verpakkingsdopje ligt het volgens de rechtbank anders. Dit kan bewust gedrag, gericht op diefstal van de beitel zijn geweest, maar kan ook gedrag zijn geweest dat is beïnvloed door de medicijnen. Het is waarschijnlijk dat betrokkene handelingen heeft verricht die hij niet heeft opgeslagen op zijn harde schijf. Dit kan verklaren waarom hij zich pas in februari 2011 heeft gerealiseerd dat hij mogelijk bijwerkingen heeft ondervonden. Het zal of kan volgens de rechtbank niet duidelijker worden. De rechtbank ziet een aaneenschakeling van toevalligheden die op twee manieren kan worden uitgelegd. De rechtbank legt het bewijsrisico bij de korpschef, nu die onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het plichtsverzuim betrokken toe te rekenen valt.
3. Verzoeker heeft verzocht om de werking van de aangevallen uitspraak op te schorten totdat uitspraak is gedaan in hoger beroep. Als spoedeisend belang heeft hij aangevoerd dat de aangevallen uitspraak meebrengt dat het dienstverband herleeft, hetgeen verzoeker zeer onwenselijk acht. Daarbij is verzoeker van mening dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen stand kan houden. In dit verband heeft verzoeker onder meer naar voren gebracht dat het medicijngebruik niet als feit is af te leiden uit de stukken. De gestelde bijwerkingen zijn niet vastgesteld. De geraadpleegde artsen hebben slechts verklaringen afgelegd over de kans op bijwerkingen. Het niet betalen van de beitel is volgens verzoeker geen handeling die kan worden geschaard onder bijwerkingen van medicijnen. Verzoeker kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank over de bewijslastverdeling, nu sprake moet zijn van de beoordeling van feiten en niet van een reeks van toevalligheden. De feiten zijn voorhanden en te zien op de beelden van de beveiligingscamera’s. Niet aannemelijk is geworden dat het plichtsverzuim niet is toe te rekenen, aldus verzoeker.
3.1.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij een groot belang heeft bij het hervatten van zijn werkzaamheden. Uit het gehele feitencomplex blijkt dat sprake is geweest van inname van medicijnen. Betrokkene is al 35 jaar in dienst bij het korps en het is onwaarschijnlijk dat hij zijn carrière op het spel zet voor een beitel van € 21,95. Betrokkene had in eerste instantie niet in de gaten dat zijn gedrag door de medicijnen kon komen, daarom heeft hij het pas later gemeld. De niet-toerekenbaarheid is voldoende vast komen te staan.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 8:81 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.3.
Gelet op het feit dat de aangevallen uitspraak betekent dat het dienstverband met betrokkene moet worden hersteld, hetgeen de terugkeer van betrokkene op de werkplek impliceert, bestaat hier een voldoende spoedeisend belang. Daarom moet antwoord worden gegeven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De beantwoording van die vraag vergt een onderzoek en een afweging die pas in de bodemprocedure ten volle kunnen geschieden. In het kader van dit verzoek komt de voorzieningenrechter tot de volgende afweging.
4.4. Niet in geschil is dat betrokkene met de beitel de kassa is gepasseerd zonder deze te betalen. Evenmin in geschil is dat dit in principe zeer ernstig plichtsverzuim oplevert. Wel in geschil is of de handelingen in de bouwmarkt betrokkene volledig zijn toe te rekenen, nu hij stelt onder invloed te zijn geweest van pijnmedicatie.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat betrokkene het plichtsverzuim heeft begaan als gevolg van bijwerkingen van door hem wegens rugpijn ingenomen medicijnen.
4.5.1.
Betrokkene heeft in juli 2010 een herniaoperatie ondergaan. Voorafgaand aan deze operatie had betrokkene, vanwege zijn pijnklachten, Tramadol en Diazepam voorgeschreven gekregen. Vast staat dat betrokkene na de operatie met deze medicatie is gestopt. Betrokkene is op vrijdag 10 december 2010 heen en weer gereden naar Eindhoven, om een ligbad op te halen. Deze lange autorit veroorzaakte ernstige rugpijn, waardoor hij naar zijn zeggen op de bewuste vrijdagavond, zonder voorafgaande consultatie van een arts, weer is gestart met het innemen van de genoemde medicatie, in de dosering zoals die was voorgeschreven voorafgaand aan de operatie.
4.5.2.
Daarmee zijn met betrekking tot het eventuele medicijngebruik door betrokkene geen andere gegevens voorhanden dan de verklaring daarover van hemzelf, waarmee hij overigens pas enkele maanden na het incident, na een suggestie in die richting van zijn neuroloog, is gekomen. In het midden kan blijven of het gestelde medicijngebruik aldus voldoende aannemelijk is geworden. Ook al zou dit namelijk het geval zijn, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geldt in ieder geval dat het handelen van betrokkene niet aan dit medicijngebruik valt toe te schrijven. In theorie zou een enkel niet afrekenen van een artikel bij de kassa nog het gevolg kunnen zijn van vergeetachtigheid, hetgeen dan mogelijkerwijs zou passen in de diverse in deze zaak verstrekte medische expertises, die, overigens met vermelding van wisselende maten van waarschijnlijkheid, spreken van bijwerkingen als geheugenverlies, verminderde alertheid en verminderd cognitief functioneren. In dit geval vormt het passeren van de kassa echter het sluitstuk van een aantal elkaar opvolgende handelingen die, naar wordt bevestigd door onder meer de gedetailleerde schriftelijke verklaring die betrokkene kort na het incident heeft opgesteld, niet anders dan met een zekere mate van welbewustheid en doordachtheid kunnen zijn uitgevoerd. Het dopje met barcode is van de beitel verwijderd, de beitel is geplaatst tussen het karton en het - door betrokkene opengemaakte - plastic van de verpakking van een in de winkelwagen geplaatste koffer met een boormachine, en het dopje is vervolgens met een onopvallend gebaar in een stelling in de winkel achtergelaten. Deze handelingen vallen niet te rijmen met de door de medici beschreven bijwerkingen. Eén van hen heeft, in tegendeel, benadrukt dat de bewuste medicijnen niets kunnen veranderen aan het moreel besef van de gebruiker.
4.5.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank op dit punt ten onrechte een bewijsrisico neergelegd bij verzoeker. Verzoeker heeft medisch onderzoek doen verrichten naar aanleiding van hetgeen betrokkene over het medicijngebruik naar voren heeft gebracht. Daarmee heeft verzoeker in deze zaak aan zijn bewijsvoeringslast voldaan. Dat het plichtsverzuim betrokkene niet of in verminderde mate valt toe te rekenen is evenwel onvoldoende aannemelijk geworden. Dan behoort geen andere conclusie te resteren dan dat van volledige toerekenbaarheid moet worden uitgegaan.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. In aanmerking genomen dat de partner van betrokkene eigen inkomen geniet waarop betrokkene kan terugvallen, is dit voldoende aanleiding om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het belang van verzoeker om betrokkene vooralsnog niet te werk te stellen. De gevraagde voorziening zal worden toegewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
- schorst de werking van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2013,
12/4346, totdat op het hoger beroep is beslist;
- bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 478,- terugbetaalt aan
de korpschef van politie.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.R. Schuurman

HD