ECLI:NL:CRVB:2013:2598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
13-3433 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in studiefinancieringszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin een vordering wegens te veel bijverdiensten in het jaar 2009 werd vastgesteld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar stelde dat zij het bezwaarschrift niet tijdig had kunnen indienen omdat haar post bij de buren was bezorgd. De rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De overgelegde verklaringen van de buurvrouw, die de post van appellante zou hebben ontvangen, gaven onvoldoende duidelijkheid over de periode waarin de post was ontvangen en of het besluit van 10 maart 2012 daadwerkelijk op dat adres was bezorgd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet op de Minister worden verhaald.

Uitspraak

13/3433 WSF
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 mei 2013, 12/981 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R. Tetteroo, advocaat. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 10 maart 2012 heeft de Minister onder toepassing van artikel 3.17 van de Wet studiefinanciering 2000 een vordering vastgesteld wegens te veel bijverdiensten van appellante in het jaar 2009. Appellante moet in totaal een bedrag van € 4.892,52 aan de Minister betalen.
1.2. Appellante heeft bij brief van 2 mei 2012 tegen het besluit van 10 maart 2012 bezwaar gemaakt. Appellante heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend omdat haar post bij de buren is bezorgd en zij de post te laat van de buren heeft ontvangen. Na ontvangst heeft ze zo snel mogelijk een bezwaarschrift ingediend.
1.3. Bij besluit van 1 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft de Minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Nadat de rechtbank het onderzoek had heropend heeft appellante, ter onderbouwing van haar hiervoor onder 1.2 weergegeven standpunt dat de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar is te achten, een schriftelijke verklaring op naam van F.[Z.] ([Z.]) overgelegd waarin wordt gesteld dat deze persoon, wonende aan de[adres] te [woonplaats], de post van appellante heeft ontvangen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet in de overgelegde verklaring op naam van[Z.] geen reden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten omdat niet is gebleken dat op het adres[adres] te [woonplaats] daadwerkelijk iemand genaamd[Z.] woont en ook niet is gebleken dat het daadwerkelijk[Z.] is die die verklaring heeft opgesteld. Verder is ook niet gebleken in welke periode er post van appellante op dat adres is ontvangen en evenmin of daar de beslissing van 10 maart 2012 bij zat.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding in bezwaar niet verschoonbaar is. Omstreeks maart 2012 is voor haar bestemde post, waaronder het besluit van 10 maart 2012, bezorgd bij haar buurvrouw[Z.] en die post heeft ze pas na afloop van de bezwaartermijn van haar buurvrouw ontvangen. Meteen nadat ze het besluit van 10 maart 2012 via haar buurvrouw had ontvangen heeft ze bezwaar gemaakt. Ter onderbouwing van het standpunt dat[Z.] woont op het adres[adres] te [woonplaats] en zij degene is die de verklaring heeft opgesteld, zijn een nadere ongedateerde verklaring van[Z.] en twee aan[Z.] op haar adres gezonden brieven van de belastingdienst overgelegd.
4.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in bezwaar, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De in hoger beroep overgelegde nadere ongedateerde verklaring van[Z.] leidt de Raad niet tot een ander oordeel. In deze verklaring wordt, evenals in de in beroep overgelegde verklaring van[Z.], niet aangegeven in welke periode aan appellante gerichte post op het adres[adres] te [woonplaats] is ontvangen. Uit de verklaringen van[Z.] kan dan ook niet worden afgeleid dat, zoals appellante stelt, dit de periode maart 2012 betrof. Voorts is door[Z.] in het geheel niet verklaard dat, en waarom, zij op haar adres ontvangen post die bestemd was voor appellante, eerst kort voor 2 mei 2012 (datum van het bezwaarschrift) aan appellante heeft overhandigd. De Raad is dan ook van oordeel dat zo al voldoende aannemelijk kan worden geacht dat het besluit van 10 maart 2012 is bezorgd op het adres van[Z.], dit niet tot gevolg heeft dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten nu in ieder geval niet aannemelijk is geworden dat appellante dit besluit eerst na afloop van de bezwaartermijn via[Z.] heeft ontvangen.
5.
Uit wat onder 4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.J. Penning
JvC