ECLI:NL:CRVB:2013:2596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit besluit, genomen op 2 februari 2013, hield in dat de Minister een vordering van € 1.568,74 had vastgesteld wegens meerinkomen van de appellant in het jaar 2010. De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van de nullening in combinatie met een reisvoorziening voor de bijverdienregeling, en dat hij hierover niet correct was voorgelicht door de Minister.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de appellant onjuist is voorgelicht door de Minister. De Minister was niet verplicht om de appellant persoonlijk te informeren over de gevolgen van de ontvangen studiefinanciering. De Raad oordeelde dat de onwetendheid van de appellant over de bijverdienregeling geen bijzondere omstandigheid vormde die de Minister had moeten aanzetten tot het niet opleggen van de vordering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met I.J. Penning als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 november 2013.