ECLI:NL:CRVB:2013:2595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-1188 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake vaststelling maandbedrag studieschuld

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin haar werd meegedeeld dat zij per 1 april 2012 een maandbedrag van € 65,97 moest betalen ter aflossing van haar studieschuld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 12 februari 2013 het beroep van appellante eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de Minister artikel 10a.6 van de Wet studiefinanciering 2000 correct had toegepast.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2013 heeft appellante aangevoerd dat de studieschuld onjuist is berekend en dat de Minister ten onrechte niet tot een draagkrachtmeting is overgegaan. Echter, de Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante per 1 april 2012 niets hoeft te betalen, zoals blijkt uit het Bericht Terugbetalen van 6 november 2012. Dit betekent dat appellante feitelijk geen belang meer heeft bij een uitspraak van de Raad, aangezien zij geen maandbedrag verschuldigd is.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat appellante geen belang meer heeft bij de uitspraak. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante zich jaarlijks tijdig moet wenden tot de Minister met een verzoek tot verlaging van het maandbedrag om te voorkomen dat zij onterecht aanmaningen of bezoeken van deurwaarders ontvangt. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier I.J. Penning, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2013.

Uitspraak

13/1188 WSF
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 februari 2013, 12/5001 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft daarbij een Bericht Terugbetalen 2012 van 6 november 2012 overgelegd. Daarin is aangegeven dat haar Verzoek verlagen maandbedrag studieschuld is ontvangen en dat zij vanaf 1 april 2012 niets hoeft te betalen.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellante is verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 6 april 2012 heeft de Minister appellante meegedeeld dat zij per 1 april 2012 per maand € 65,97 moet betalen ter aflossing van de studieschuld.
1.2. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat de Minister artikel 10a.6 van de Wet studiefinanciering 2000 juist heeft toegepast en het maandbedrag niet op een onjuist bedrag heeft vastgesteld.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de studieschuld onjuist is berekend, dat de Minister ten onrechte niet spontaan tot draagkrachtmeting is overgegaan en dat zij wil weten hoe zij verder moet.
4.
De Raad stelt vast dat het besluit van 6 april 2012 en het bestreden besluit enkel zien op de vaststelling van het maandbedrag per 1 april 2012. Met het in de rubriek Procesverloop genoemde Bericht Terugbetalen staat vast dat appellante per 1 april 2012 niets hoeft te betalen. Gebleken is voorts dat zij feitelijk niets betaald heeft. Appellante heeft dan ook geen belang meer bij een uitspraak van de Raad. Het hoger beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.
Ter zitting is onder meer besproken dat appellante zich (in beginsel jaarlijks) tijdig tot de Minister moet wenden met een Verzoek verlagen maandbedrag studieschuld (verzoek om draagkrachtmeting). Aldus kan zij voorkomen dat haar toch een maandbedrag wordt opgelegd en dat zij aanmaningen en bezoeken van een deurwaarder krijgt.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.J. Penning

RH