ECLI:NL:CRVB:2013:2578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
11-3471 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor zorg op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, geboren op 12 december 1994, heeft ernstige geestelijke en lichamelijke beperkingen en is volledig afhankelijk van anderen voor zijn dagelijkse verzorging. Op 29 juli 2009 heeft de appellant een verlenging van een indicatie voor zorg aangevraagd op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag omvatte verschillende zorgfuncties, waaronder persoonlijke verzorging en begeleiding.

CIZ heeft op 17 maart 2010 een indicatie afgegeven die lager was dan door de appellant was aangevraagd. Na bezwaar van de appellant heeft CIZ de indicatie voor persoonlijke verzorging verhoogd, maar de appellant was van mening dat de indicatie voor begeleiding onvoldoende was. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat CIZ beschikte over voldoende medische gegevens en dat de geïndiceerde zorg toereikend was.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de indicatie voor begeleiding niet voldeed aan zijn behoeften, vooral gezien de situatie thuis met meerdere kinderen, waarvan twee gehandicapt. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de medische verklaringen van de kinderarts en revalidatiearts niet voldoende onderbouwden dat de geïndiceerde zorg ontoereikend was. De Raad oordeelde dat de indicatie voor toezicht binnen de functie begeleiding voldoende was en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/3471 AWBZ
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 mei 2011, 10/5048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013.Voor appellant is verschenen diens vader [naam vader], bijgestaan door mr. Wernik. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 12 december 1994, heeft ernstige geestelijke en lichamelijke beperkingen. Appellant woont thuis en is voor zijn dagelijkse verzorging volledig afhankelijk van anderen.
1.2.
Namens appellant is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op 29 juli 2009 verlenging van een indicatie voor zorg aangevraagd. Appellant heeft gevraagd om de volgende zorgfuncties:
-persoonlijke verzorging klasse 7 (16 tot 19,9 uur per week)
-ondersteunende begeleiding dag klasse 2 (2 dagdelen per week)
-activerende begeleiding dag klasse 9 (9 dagdelen per week)
-ondersteunende begeleiding algemeen klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week)
-verblijf tijdelijk klasse 2 (2 etmalen per week).
1.3.
CIZ heeft bij besluit van 17 maart 2010 voor de periode van 1 april 2010 tot
18 februari 2015 de volgende indicatie afgegeven:
-persoonlijke verzorging klasse 6 (13 tot 15,9 uur per week)
-begeleiding groep klasse 9 (9 dagdelen per week)
-verblijf tijdelijk klasse 2.
1.4.
Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door CIZ bij besluit van
18 augustus 2010 (bestreden besluit) gegrond verklaard. CIZ heeft de indicatie voor persoonlijke verzorging verhoogd van klasse 6 naar klasse 7 en een indicatie voor begeleiding individueel in klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) toegevoegd.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. CIZ beschikte over voldoende medische gegevens. Van de kant van appellant is niet met medische verklaringen onderbouwd dat de zorg ontoereikend is. De rechtbank acht de geïndiceerde zorg toereikend. De wijziging van de zorgindicatie ten opzichte van 2008 komt voort uit een versobering van de AWBZ als gevolg van een wetswijziging (bezuinigingsmaatregel). De rechtbank kan een dergelijk effect niet teniet doen.
3.
In hoger beroep heeft appellant samengevat, het volgende aangevoerd. De indicatie voor begeleiding is onvoldoende. Op de dagen dat appellant thuis is zijn er vijf kinderen thuis, waarvan twee gehandicapt en drie met een jonge leeftijd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat namens appellant geen bewijs is geleverd dat de geïndiceerde zorg ontoereikend zou zijn. Namens appellant zijn ter ondersteuning medische verklaringen ingebracht van de kinderarts en de revalidatiearts.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de omvang van de indicatie voor de functie begeleiding. Appellant is binnen de functie begeleiding geïndiceerd voor de activiteit toezicht. Binnen de functie begeleiding kan ook geïndiceerd worden voor ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, dan wel het voeren van regie en het ondersteunen bij praktische vaardigheden ten behoeve van zelfredzaamheid, dan wel het oefenen met deze activiteiten. Voor deze activiteiten is appellant niet geïndiceerd. Het rapport van de medisch adviseur van CIZ, de arts J.E. Barth, biedt hiervoor geen ondersteuning. De brieven van de kinderarts
H.H. Kiezebrink-Lindenhovius van 15 september 2011 en de brief van de revalidatiearts
B.S. Bakker-Hatten van 20 september bieden hiervoor evenmin een aanknopingspunt. Uit deze brieven blijkt weliswaar dat toezicht en verzorging voor appellant noodzakelijk zijn, maar niet dat de geïndiceerde uren voor toezicht en verzorging niet voldoende zijn. De kinderarts Kiezebrink-Lindenhovius heeft te kennen gegeven dat op spitsuren in het gezin extra ondersteuning nodig is. Door Bakker-Hatten, revalidatiearts, is te kennen gegeven dat appellant veel persoonlijke verzorging nodig heeft. Het namens appellant gevoerde betoog dat CIZ niet had mogen volstaan met een indicatie voor toezicht binnen de functie begeleiding treft geen doel.
4.2.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben- de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S. Aaliouli

EK