ECLI:NL:CRVB:2013:2577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
11-5563 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde voorschot en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een te veel betaalde voorschot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant, die sinds 21 augustus 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Deze uitkering werd op 7 september 2007 omgezet in een IVA-uitkering. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv onterecht een bedrag van € 332,77 van hem heeft teruggevorderd, omdat hij meende dat het Uwv bij de berekening van de voorschotten rekening had gehouden met zijn volledige inkomensinformatie. Het Uwv had eerder aangegeven dat het de uitkering op voorschotbasis zou aanpassen, maar appellant betwist dat het Uwv hem een duidelijke toezegging heeft gedaan over de wijze van berekening van de voorschotten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 november 2013 behandeld. Tijdens de zitting op 4 oktober 2013 heeft appellant zijn bezwaren herhaald, waarbij hij zich beroept op het vertrouwensbeginsel. De Raad oordeelt dat er geen bewijs is dat het Uwv appellant een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan over de berekening van de voorschotten. De Raad concludeert dat het Uwv niet verplicht was om de door appellant voorgestane berekeningswijze te volgen, en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Assen, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de terugvordering van het te veel betaalde bedrag rechtmatig was, en dat appellant niet kan terugvallen op het vertrouwensbeginsel in deze situatie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en H.C.P. Venema en R.E. Bakker als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning.

Uitspraak

11/5563 WIA
Datum uitspraak: 15 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
18 augustus 2011, 10/479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving sinds 21 augustus 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van
7 september 2007 omgezet in een IVA-uitkering. Appellant werkt nog bij zijn werkgever. De hieruit verkregen inkomsten hebben geen invloed op de mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv brengt de inkomsten uit arbeid in mindering op de uitkering.
1.2. Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft het Uwv de hoogte van de uitkering over de periode van 21 augustus 2006 tot 1 september 2009 vastgesteld. Wegens de late beoordeling van de over deze periode genoten inkomsten van appellant heeft het Uwv afgezien van terugvordering van het te veel betaalde bedrag. Voorts heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering in verband met de door hem genoten inkomsten met ingang van
1 november 2009 op voorschotbasis wordt aangepast en dat na de beoordeling van de inkomsten mogelijk nog een terugvordering of nabetaling volgt.
1.3. Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in verband met gewijzigde inkomsten over de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 een bedrag van € 332,77 te veel aan uitkering heeft ontvangen. Bij afzonderlijk besluit van
19 februari 2010 heeft het Uwv dit bedrag van appellant teruggevorderd.
1.4. Appellant heeft tegen beide besluiten van 19 februari 2010 bezwaar gemaakt. Volgens appellant is het Uwv van onjuiste gegevens uitgegaan.
1.5. Meer in het bijzonder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv de in juli onderscheidenlijk december uitbetaalde emolumenten (ziektekostenverzekering en eindejaarsuitkering) over het jaar had moeten uitsmeren in plaats van deze te verrekenen in de maand van betaling. Onder verwijzing naar de in 1.2 vermelde mededeling in het besluit van 21 oktober 2009 heeft appellant voorts aangevoerd dat hij er op heeft mogen vertrouwen dat met het betalen op voorschotbasis alle beschikbare inkomensinformatie bij het Uwv bekend was.
1.6. Bij besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn bezwaren zich richten tegen de herziening en de terugvordering en dat de wijze waarop de voorschotten worden berekend daarvan een onlosmakelijk deel uitmaakt. Voorts handhaaft appellant dat het Uwv bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat bij de vaststelling van de voorschotten na het besluit van
29 oktober 2009 rekening zou worden gehouden met de vaste extra inkomenscomponenten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat appellant niet betwist dat aan hem over de in geding zijnde periode een bedrag van € 332,77 te veel aan uitkering is uitbetaald. Het betoog van appellant komt er in de kern op neer dat hij zich op het standpunt stelt dat de door hem voorgestane wijze van berekening van de voorschotten, voor wat de in geding zijnde periode betreft, zou hebben geleid tot een lager terugvorderingsbedrag. Ter zitting heeft het Uwv bevestigd dat deze mogelijkheid niet kan worden uitgesloten. Dit brengt mee dat appellant belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep.
4.2.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Uit de stukken komt naar voren dat appellant op grond van de feitelijke gang van zaken en in het bijzonder op grond van de in 1.2 vermelde mededeling in het besluit van 21 oktober 2009 in de veronderstelling verkeerde dat het Uwv wetenschap had van al zijn inkomensbestanddelen en bij de bepaling van de voorschotten de door appellant gewenste, in 1.5 vermelde, werkwijze zou volgen.
4.3.
Dat het Uwv bij appellant het vertrouwen zou hebben gewekt dat deze werkwijze zou worden gevolgd is niet gebleken. Ook in het besluit van 21 oktober 2009 is geen enkele aanwijzing te vinden voor een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging tot het volgen van deze werkwijze. Dat het Uwv, naar uit de naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad ingediende stukken is gebleken, voor de periode in geding geen gevolg heeft gegeven aan aanvragen van appellant om met toepassing van artikel 6, derde lid, van het Inkomensbesluit WIA tot de door appellant voorgestane berekening van de voorschotten over te gaan, leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze bepaling het Uwv niet tot deze berekeningswijze verplicht.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H.C.P. Venema en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning

CVG