ECLI:NL:CRVB:2013:2576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die na een auto-ongeval in mei 2008 met psychische en lichamelijke klachten uitviel uit zijn werk als medewerker beddencentrale. Appellant ontving van 25 mei 2008 tot 1 juni 2009 een ZW-uitkering en meldde zich opnieuw ziek op 24 september 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant opnieuw een ZW-uitkering toe. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door psychiater J. Marx, die geen psychiatrische stoornis vaststelde, concludeerde het Uwv dat appellant geschikt was voor zijn werk. De ZW-uitkering werd per 21 juni 2011 beëindigd.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren voor het benoemen van een deskundige. Hij overhandigde rapporten van psychiater R.J. van den Bosch en verzekeringsarts E.H. Groenewegen ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts op basis van haar eigen bevindingen en informatie van de behandelend therapeut tot de conclusie was gekomen dat appellant in staat was om de fysiek en mentaal weinig belastende arbeid van medewerker beddencentrale te verrichten. De Raad vond geen aanknopingspunten in de rapporten van Van den Bosch en Groenewegen om aan te nemen dat appellant zodanig beperkt was dat hij niet in staat was om te werken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.