ECLI:NL:CRVB:2013:2570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan E. [S.] door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De bijstand was verleend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor een alleenstaande ouder, maar na een anonieme tip en een onderzoek door de sociale recherche werd vastgesteld dat E. [S.] samenwoonde met appellant, wat niet was gemeld aan het college.
Het college heeft op 8 februari 2010 besloten de bijstand over de periode van 1 oktober 2005 tot en met 6 oktober 2006 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, ook van appellant. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de eerdere beslissing van het college bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen appellant en E. [S.] in de periode in geding. De Raad heeft daarbij de verklaringen van beide partijen en de bevindingen van de sociale recherche in overweging genomen. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen, omdat E. [S.] in strijd met haar inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat zij samenwoonde met appellant.
De Raad heeft ook overwogen dat de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie geen strafvervolging heeft ingesteld tegen appellant, niet van invloed is op de bestuursrechtelijke beoordeling van de gezamenlijke huishouding. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.