In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 18 oktober 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding op 15 februari 2011 dat appellante zwart werkte en in Utrecht verbleef, heeft de Sociale Dienst Drechtsteden een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot een huisbezoek op 12 april 2011, waarbij bevindingen werden gedaan die de conclusie van het bestuur ondersteunden dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde. Het bestuur besloot op 12 mei 2011 de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de intrekking van de bijstand over de periode van 1 november 2010 tot 12 april 2011 in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende waren om te concluderen dat appellante in de gehele periode niet op het opgegeven adres woonde. De Raad vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de intrekking van de bijstand over de periode van 1 november 2010 tot 12 april 2011 en de terugvordering van de kosten. De Raad herroept het besluit van 12 mei 2011 en veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 944,-.