ECLI:NL:CRVB:2013:2567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan trajectplan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die sinds 1 november 2007 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had te maken met verlaging van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage had de bijstand van de appellant verlaagd, omdat hij onvoldoende had meegewerkt aan de uitvoering van zijn trajectplan. De appellant stelde dat hij door gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal niet goed begreep wat er van hem werd verwacht, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De Raad benadrukte dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het begrijpen van zijn verplichtingen en dat hij hulp had kunnen inroepen indien nodig.
De Raad concludeerde dat er geen grondslag was voor het oordeel dat de appellant verminderde verwijtbaarheid had of dat er dringende redenen waren om van de verlaging van de bijstand af te zien. De rechtbank had de beroepen tegen de bestreden besluiten van het college terecht ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met P.J.M. Crombach als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.